Ethiek

Liturgie en eredienst

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Kampen of Middelburg?

 

F. Hoogland

20-02-16

 

Er zijn vast meer lezers van deze website die, net als ik, na jaren van strijd en moeite de GKv uiteindelijk hebben verlaten om zich te voegen bij een van de kleine gereformeerde kerkverbandjes. In mijn geval is dat de DGK. In heel veel opzichten is het bijwonen van de kerkdiensten nu opnieuw een grote vreugde.  De gang van zaken in de diensten herinnert je levendig aan die goede tijden in de GKv, toen zoveel dingen die daar nu al lang en breed zijn afgeschaft, nog zo gewoon waren! Dan kom je er pas goed achter hoe ontzettend veel er daar is veranderd en hoe diep ingrijpend die veranderingen zijn geweest.

En wat mogen we blij en de Here dankbaar zijn  voor dat vernieuwde kerkelijk leven,

week in, week uit! Wat vormen die prachtige Geneefse psalmen, die toch grotendeels waren ingewisseld voor goedkoop en miserabel repertoire,  weer opnieuw een rijkdom in die erediensten.

 

Wat nog meer te noemen? We doen maar een greep. Dat we zijn verlost van het vals oecumenisme, van de ‘zegenende ouderling’, en van de NBV op de kansel, dat de Wet van de Here weer elke week eerbiedig wordt voorgelezen uit de Heilige Schrift,  dat ook de Geloofsbelijdenis elke zondag wordt gelezen, dat er elke zondag wordt gepreekt aan de hand van de Heidelbergse Catechismus, dat er weer opleidingen mogen zijn waar predikanten worden gevormd voor hun belangrijke taak, dat er een heel nieuw verenigingsleven tot stand is gekomen, dat er gereformeerd onderwijs voor de kinderen wordt georganiseerd, dat er weer kerkbladen mogen verschijnen die stof behandelen waarom het werkelijk gaat in het christelijk leven.

Heel veel dingen om de Here voor te danken! Laten we dat vooral doen!

 

Liturgieën

 

Wat me bevreemdt, is dat in de erediensten van de beide kleine kerkverbanden DGK en GKN de orde van dienst Middelburg 1933 nog volop in gebruik is. 

Met dankbaarheid denk ik terug aan zovele  goede jaren in de GKv, toen met name prof. C. Trimp en dr. G. van Rongen publiceerden over liturgie en kerkmuziek, en ons het onderscheid leerden tussen de beide in gebruik zijnde orden van dienst. Op grond van die publicaties is in veel kerken terecht de Middelburg-liturgie afgeschaft en heeft de veel betere orde van dienst Kampen 1975 burgerrecht verkregen. Ik heb dat zelf in die voorbije tijd als een enorme verbetering mogen ervaren en zie daarom de nu helaas hernieuwde kennismaking met Middelburg als een belangrijke stap terug.  En dat is zo jammer!

 

Misschien is die discussie uit de jaren ’80 een beetje in het vergeetboek geraakt, daarom citeer ik hier graag enige fragmenten uit boeken van de beide voorgangers die dit onderwerp behandelden.

 

De gemeente en haar liturgie - prof. dr. C. Trimp

 

Het prachtige boek van prof. Trimp “De gemeente en haar liturgie”, in 1983 verschenen bij Uitgeverij Van den Berg in Kampen wijdt in hoofdstuk 8 van deel 2 aandacht aan de historische structuur van de orden van dienst en gaat dan als volgt verder:

 

De orde van eredienst, die doorgaans in onze kerken wordt benut – de zgn. orde  van Middelburg 1933 – heeft deze historische structuur niet gerespecteerd. Meestal wordt na de schriftlezing het zgn. “grote gebed” gebeden, gevolgd door collecte, zang, tekstlezing en preek. Dat ‘grote’ gebed is met name dáárom zo groot, omdat het alle elementen, die wij opsomden, in één gebed verenigt, en deze elementen heel vaak zelfs op weinig doorzichtige wijze combineert of door elkaar haalt. Het gebed na de preek is in de regel een zeer kort dankgebed ter afsluiting van de bediening van het Woord.

Het is de grote verdienste van de zgn. orde van Kampen – 1975, dat het ons wil doen terugkeren tot de historische orde, waarin het algemeen kerkgebed (“dankzegging en voorbede” genoemd) ná de prediking zijn plaats ontvangt.

Vóór de preek wordt een kort gebed gebeden, dat in de morgendienst als “schuldbelijdenis, bede om vergeving en vernieuwing en om verlichting door de Heilige Geest” is aangeduid en in de namiddagdienst als “gebed voor de opening van het Woord” wordt gekarakteriseerd. Afgedacht van het belangrijke winstpunt, dat op deze wijze de schriftlezing(en), de tekstlezing en de prediking tot één geheel zijn samengevoegd, valt te noteren dat door de regeling van Kampen – 1975 veel meer orde en onderscheid is aangebracht in de diverse gebeden. Niet alleen historische, maar ook zakelijke argumenten pleiten voor deze orde.

 

Nu heeft men tegen de orde van Kampen – 1975 aangevoerd dat het ‘grote gebed’ ná de preek een moeilijk te verwerken zaak is. Zowel voor de voorganger als voor de gemeente zou het een te zware geestelijke inspanning zijn om op dit moment het ‘algemene kerkgebed’ te bidden.

Dit contra-argument wordt wel het ‘psychologische’ bezwaar genoemd. Wij delen dit bezwaar niet. Want op de achtergrond speelt de idee, dat het in de eredienst toch eigenlijk gaat om de preek. De preek is de hoogste en zwaarste prestatie van de voorganger; hij zou niet in staat zijn  om vlak daarna het ‘grote’ gebed uit te spreken. De preek moet door de gemeente meegenomen worden en de indruk van de zojuist gehoorde preek zou worden verzwakt wanneer tussen het Amen van de preek en het heengaan van de gemeente zich belangrijke liturgische elementen als bediening van de doop, dankzegging en voorbede, dienst der offeranden zouden schuiven.

 

Geen van deze bezwaren kan ons imponeren. Want het is een onjuiste gedachte, dat de voorganger na de preek niet meer bij machte zou zijn tot dankzegging en voorbede. Dat zou het geval zijn, wanneer het in deze zaak zou aankomen op zijn improvisatietalent. Maar het argument vervalt, wanneer de predikant ook de dienst van de gebeden zorgvuldig heeft voorbereid.

Wat de gemeente betreft – het bewaren van de impressie van de preek wordt niet bedreigd door de op de preek volgende liturgische handelingen. Die bedreiging gaat veeleer uit van allerlei praat na de preek, op het kerkplein en bij de koffie. Wij zouden van die praat niet graag zonder meer kwaad spreken, maar we beseffen terdege, hoezeer de kwaliteit daarvan vaak op gespannen voet staat met de zojuist gehoorde verkondiging.

 

Wij willen graag pleiten voor het eigen recht en de zelfstandige plaats van de dienst van de gebeden in de eredienst. Het gebed voor de preek moet geen voorspel van de preek ten gehore brengen. Het gebed na de  preek is niet een kort naspel, ter stichtelijke afsluiting van de woordbediening.

Lettende op de zakelijke voordelen van de plaatsing van het algemeen kerkgebed ná de preek en staande tegen de achtergrond van de rijke liturgische traditie van de kerk, durven wij vrijmoedig pleiten voor de orde van Kampen – 1975.

Wie deze zakelijke en historische pro-argumenten overweegt, kan niet meer onder de indruk zijn van het ‘psychologische’ bezwaar. Dat bezwaar verspreidt voor ons besef een geur van huisbakkenheid, die de wezenlijke rijkdom van de eredienst onnodig versmalt, doordat het de gemeente niet activeert om de twéé componenten van de ontmoeting met God (woord en antwoord) te onderscheiden.

 

Bij de orde van Middelburg – 1933 wordt de eenheid van schriftlezing en bediening van het Woord doorbroken, het ‘grote gebed’ dreigt zijn structuur te verliezen doordat het alle gebedselementen tegelijk tot hun recht moet doen komen en het dankgebed wordt tot  een korte terugblik op de preek.

Daarom zal het voor het liturgische besef van de gemeente van betekenis zijn, wanneer de kerken ook de orde van Kampen – 1975 en de daarbij behorende formuliergebeden zouden ‘beproeven’. 

Ook het gebed van de kerk staat onder de zware druk van de geseculariseerde geest van deze eeuw. De nood van deze eeuw leert de mens van deze eeuw geenszins bidden, maar vervreemdt juist zeer velen daarvan. Want de diepe nood van deze eeuw is met name, dat men de hemel voor gesloten verklaart en de God van het verbond is voor veler besef ver weg; men roept Hem niet meer aan, noch dankt men Hem om zijn gaven. Hoe zou de vlam van het gebed kunnen branden, wanneer het vuur van het geloof is gedoofd? Als men nog bidt, maakt men het bidden tot een meditatief instrument in het kader van en mystieke zielsverheffing of activistische dadendrang.

Dit feit spoort de belijdende  kerk temeer aan tot levende prediking van het evangelie èn goede structurering van het gebed. Want de grote zaak van het verbond met de levende God zal meer dan ooit levende realiteit voor de kerk moeten zijn. De samenkomst van de gemeente is de plaats bij uitstek om die realiteit al dieper te leren verstaan en te leren genieten.

 

Met alle heiligen - dr. G. van Rongen

 

Ook het driedelige standaardwerk “Met alle heiligen”  van dr. G. van Rongen schenkt aandacht aan de grote verschillen tussen de beide orden van dienst. Hij maakt gewag van veel waardering voor het rapport van de Synode van Kampen over deze aangelegenheid en neemt daaruit de volgende samenvatting over van de punten van kritiek op Middelburg.

  1. Het ‘grote gebed’ onderbreekt de eenheid van Schriftlezing en prediking, die er volgens de Schriftgegevens behoort te zijn en die er in de geschiedenis van de oude christelijke kerk en de kerk van de Reformatie altijd geweest is – behalve dan in de tijd vóór en na ‘1933’.
  2. De ‘orde van 1933’ beperkt het aantal gebeden tot twee, terwijl het kerkboek er wel zes heeft, die gezien het doel waarvoor ze opgesteld zijn, niet meer in ‘1933’ passen. Met andere woorden – en nu gebruiken we maar onze eigen terminologie -: ‘1933’ zegt eigenlijk: vergeet maar wat er in het kerkboek staat!
  3. Hier valt meteen ook te constateren een onderwaardering van het gebruiken van formuliergebeden, dit onder klaarblijkelijke invloed van het Engelse puritanisme en, via de Nadere Reformatie, het Duitse piëtisme.
  4. De schuldbelijdenis, zo schoon in de betreffende formuliergebeden van ons kerkboek onder woorden gebracht, is helemaal op de achtergrond gekomen. Daarom moet de liturgie van 1933 ‘bloedarm’ worden genoemd.
  5. Het is niet meer duidelijk welke functie de lezing van de wet van de Tien Geboden in de liturgie heeft. Ze is immers losgemaakt van haar reformatorische band met de schuldbelijdenis.
  6. De Schriftlezing en prediking, die bij elkaar horen, zijn uiteengerukt en worden van elkaar gescheiden gehouden door het ‘grote gebed’ en de collecte met gemeentezang.
  7. Aan de doopbediening is geen plaats aangewezen.
  8. Een eventuele avondmaalsbediening is niet liturgisch geregeld.
  9. Behalve het ‘grote gebed’ staat ook de collecte op de verkeerde plaats. Ze behoort bij het antwoorddeel van de liturgie.

 Dr. Van Rongen beëindigt dit hoofdstuk als volgt:

 

We mogen dankbaar zijn dat de kerken met het aannemen van ‘Kampen – 1975’ zijn teruggekeerd tot de aloude gereformeerde liturgie. Op haar beurt was die –en we denken aan de titel van een werkje van Calvijn dat de woorden 'naar de gewoonte van de oude kerk bevatte – een weerkeer naar de schriftuurlijke liturgie die de christelijke kerk, in allerlei plaatselijke of regionale variaties, in de eerste eeuwen kende. Reformatie is immers ook wederkeer!

Met ‘Kampen 1975’ staan we beter in de gemeenschap der heiligen van alle eeuwen.

 

Als je deze laatste volzin van dr. Van Rongen tot je hebt genomen, kijk je wel heel vreemd op van wat het gereformeerd kerkblad De Bazuin  in de zomer van 2015 in een tweetal artikelen over dit zelfde onderwerp publiceerde. Daarin wordt o.a beweerd dat ‘als het gaat om de orden van dienst Middelburg en Kampen, we niet kunnen zeggen dat Middelburg slecht is of Kampen goed en dat het in beide liturgieën om de Here gaat’.

Ik heb de redactie van de Bazuin laten weten dat ze wel wat al te gemakkelijk zijn omgegaan met de ingrijpende verschillen tussen deze  beide orden van dienst. Mij dunkt dat dit onderwerp een serieuzere benadering verdient.

Het is mijn hartelijke wens dat de liturgie van Kampen – 1975 spoedig gemeengoed mag worden in alle gereformeerde erediensten.