Ethiek

Uit het verleden

Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Wij en onze vaderen

 

F. Hoogland

30-05-20

 

Onder dit kopje verscheen in De Saambinder, kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Gemeenten van 21 mei jl. een artikel van dr. C.S.L. Janse, vm. hoofdredacteur van het RD over de opmerking die onze koning tijdens zijn herdenkingstoespraak op 4 mei jl. op de Dam in Amsterdam maakte over de relatief geringe aandacht die zijn overgrootmoeder koningin Wilhelmina in haar radiotoespraken vanuit Engeland tijdens de oorlogsjaren placht te besteden aan de Jodenvervolging. Het leek ons interessant om dit door te geven. Het artikel volgt hieronder.

 


 

Wij en onze vaderen

 

Dr. C.S.L. Janse

 

Begin deze maand is herdacht dat ons land 75 jaar geleden bevrijd werd. Het was de bedoeling om daar veel aandacht aan te besteden. Nu zijn er immers nog mensen in leven die dat hebben meegemaakt. Door de  coronacrisis liep echter alles anders.

Koning Willem-Alexander hield een toespraak in Amsterdam op de bijna lege Dam. Opmerkelijk was wel dat hij daarin, naast waardering, openlijk kritiek uitte op de opstelling van zijn overgrootmoeder, koningin Wilhelmina. Zij had in haar radiotoespraken vanuit Londen de Joden onvoldoende gesteund en te weinig opgeroepen tot verzet tegen de Jodenvervolging.

Zoiets was door het staatshoofd of de ministers niet eerder gezegd. Koningin Wilhelmina werd altijd gezien als het boegbeeld van het Nederlands verzet tegen de Duitse overheersers. Zelfs van de communisten kreeg zij waardering voor haar inspirerende toespraken.

 

Snijden in eigen vlees

 

Het vereist altijd een bepaalde zelfoverwinning om kritiek te hebben op het vroegere gedrag van je eigen familie, je eigen land, je eigen kerk of wat dan ook. En niet te vergeten: je eigen doen en laten in het verleden. Maar wat verkeerd was, wat beneden de maat was, mogen we niet goed praten, al betekent dat snijden in eigen vlees. Dat geldt ook voor de oorlogsjaren.

Tegelijkertijd moeten we bedenken dat dergelijke kritiek ook een vorm van hoogmoed kan zijn. Dan willen we vooral duidelijk maken dat wij het inmiddels toch heel wat beter weten dan vorige generaties. Dat wij hun gebreken niet hebben en hun fouten zeker niet zouden navolgen. Dat wij tegenwoordig toch meer verlicht zijn.

Zo vonden de Schriftgeleerden en de Farizeeën, als het ging om de afgodendienst en het vervolgen van de profeten, dat ze het toch wel stukken beter deden dan hun voorgeslacht. ‘Indien wij ten tijde onzer vaderen waren geweest, wij zouden met hen geen gemeenschap gehad hebben aan het bloed der profeten’ (Matth.23:30), zo luidde hun conclusie.

Voor zo’n houding moeten we beducht zijn. Dat neemt niet weg dat er reden kan zijn om (forse) kritiek te hebben op het verleden en om ons beschaamd te voelen over het gedrag van vorige generaties.

Dat geldt ook voor het kerkelijk leven (de Gereformeerde Gemeenten niet uitgezonderd) en voor de oorlogsjaren.

 

Achteraf

 

Hoewel koningin Wilhelmina een enkele keer de moeilijke positie van de Joden noemde, werd daarmee toch geen recht gedaan aan de zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin zij verkeerden. De Nederlandse bevolking stond in de oorlogsjaren aan allerlei gevaren bloot, de Joden gingen regelrecht hun ondergang tegemoet.  Maar daarbij moeten we natuurlijk wel bedenken dat je achteraf dingen ziet en weet, die je destijds niet wist en vaak ook niet kon weten. De Jodenhaat van Hitler en de zijnen was zonder meer duidelijk, maar dat die zou lijden tot de vernietigingskampen was niet zeker. Daartoe werd immers pas in de loop van de oorlog besloten.

Dat de Joden die naar Polen gedeporteerd werden, het zwaar zouden krijgen, was voor henzelf en voor hun omgeving geen vraag. Maar wellicht kon je dat als gezonde man of vrouw overleven, zo meenden niet weinigen. En door onder te duiken liep je ook grote risico’s.

Levensbedreigende risico’s waren er eveneens voor hen die het aandurfden om Joden te verbergen. Die mensen hadden ook hun verantwoordelijkheid ten opzichte van hun gezin. Velen durfden dat niet aan. Anderen vonden het hun plicht, hetzij uit christelijke of uit algemeen-menselijke motieven. Zouden wij het wel aangedurfd hebben? Zeg daar niet te gemakkelijk ja op.

 

Gedoopte Joden

 

Niet zonder reden wordt de kerken verweten dat ze veel te weinig geprotesteerd hebben tegen de Jodenvervolging. Maar ook daarbij deden zich moeilijke dilemma’s voor. Gedoopte Joden waren vrijgesteld van deportatie. Toen echter in juli 1942 in de rooms-katholieke kerken een protesttelegram aan Seys-Inquart over de Jodenvervolging werd voorgelezen, terwijl de hervormden onder grote druk van de Duitsers op het laatste nippertje van hadden afgezien, werden bij wijze van strafmaatregel de rooms-katholiek gedoopte Joden alsnog opgepakt.

Zo blijven de oorlogsjaren niet alleen een bron van spannende verhalen, maar ook van ethische dilemma’s. We moeten niet te gauw zeggen dat wij het beter zouden doen. Maar op duidelijke tekortkomingen mag en moet wel degelijk de vinger gelegd worden. Die zijn er met name rond de Jodenvervolging.

Ook na de oorlog werd te weinig beseft dat de Joden uitzonderlijk geleden hadden onder de bezettingsjaren. Zelfs de volgende generatie had met oorlogstrauma’s te kampen. Daarom is het goed dat de koning dit heeft durven benoemen.