Ethiek

Uit de kerken

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Wat is er in de GKv aan de hand? (een aanvulling)

 

F.J. Bijzet

21-05-22

 

Een paar weken terug werd een referaat dat ik op 24 maart in Leeuwarden gehouden heb, op deze website geplaatst.

Een sympathetische-kritische lezer attendeerde mij erop, dat mijn vertrekpunt in dit verhaal –dat één van de oorzaken van de zorgwekkende ontwikkelingen in de GKv wel eens kon liggen in de sterke concentratie op de hoorder in het preekproces- te kort door de bocht en onvolledig is. De ontwikkeling naar meer aandacht voor de hoorder in de preek (i.c. het preekproces) is al veel eerder begonnen dan rond 2000. Denk aan het boek Klank en weerklank van dr. C. Trimp. Die vroeg in 1977 daar al aandacht voor in een groot interview in het ND van 20 augustus. Daarin pleitte hij voor de verbinding van de prediking met het gewone leven van de gemeenteleden. Mee door Trimp leerden we van de Christelijke Gereformeerde Kerken wat toe-eigening van het heil voor de preek betekent.

 

Ik wees er in mij referaat ook op, in aansluiting bij wat dr. J. Douma in zijn autobiografie schreef, dat als gevolg van een grote concentratie op de hoorder de oproep tot bekering in de prediking afnam. Maar, zo vroeg de betrokken lezer me: die oproep heeft in de GKv toch nooit een prominente plaats in de prediking gehad? In veel preken uit de jaren 60 en 70 kom je die oproep nauwelijks tegen. 

 

Ik kan deze kritiek niet wegwuiven. Inderdaad schiet het verhaal zoals het op schrift op deze website verschenen is, op deze punten tekort. Maar wie in Leeuwarden mijn referaat aangehoord heeft, heeft méér gehoord dan op www.eeninwaarheid.info te lezen was.  Daar had ik geen volledig uitgeschreven tekst voor me, maar slechts aantekeningen en boeken, waaronder Acta. Toen me na die vergadering gevraagd werd of ze mijn verhaal ook op papier konden krijgen, heb ik snel –té snel, zo weet ik nu- de aantekeningen en aangehaalde passages uit de meegebrachte boeken (gedeeltelijk) aan elkaar geschreven. Maar toen in de eerste alinea’s te weinig van wat ik gezegd heb, meegenomen.

 

Want dat de aandacht voor de hoorder was er ook al ver vóór 2001 was, heb ik mondeling wel genoemd. Ik heb herinnerd aan wat ds. Douwe van Dijk van Groningen al vóór de Vrijmaking verteld heeft over zijn preek maken, in een boek over de prediking. Hoe hij, na het vertaal- en exegetisch werk, in zijn luie stoel ging zitten om te mediteren over hoe de boodschap van déze tekst nu gebracht moest worden aan déze gemeente, met déze mensen, zijn gemeenteleden.

Ik heb genoemd dat ik in het begin van de jaren ’70 hetzelfde van C. Trimp heb geleerd: na de exegese de meditatie. En wij, als leerlingen van Trimp, kregen, toen we begonnen te preken, dan ook nog al eens te horen dat wij ánders preekten dan de generatie vóór ons. Aansprekender.

En Trimp is met dit onderwerp bezig gebleven, er verder in gegroeid. Met als vrucht zijn waardevolle boek Klank en Weerklank.

Maar deze winst is naar mijn overtuiging, en die van anderen, na verloop van tijd doorgeschoten in een té grote concentratie op de hoorder. En daar wilde ik aandacht voor vragen. Dát zie ik, met anderen, als één van de wortels van wat er nu allemaal aan de hand is in de GKv. Waarom zou Van Bruggen dít onderwerp gekozen hebben voor zijn afscheidscollege? En daar vervolgens een hoofdstuk van gemaakt hebben in zijn boek Het kompas van het christendom? En volgens mij bedoelde ook dr. Douma dít, toen hij in zijn autobiografie vertelde dat hij al rond 2001 moeite ging krijgen met een te grote plaats voor de hoorder in het verstaan van de boodschap van een tekst.

Je ziet die al sterker wordende focus op de rol van de hoorder in het verstaan van Gods Woord ook in het omarmen van Tom Wright en zijn metafoor van de laatste acte van het toneelstuk. In de Acta van de GS Ede 2014, in het gedeelte over de bespreking van de hermeneutiek achter het rapport van de deputaten M/V –ik heb daarvan in mijn referaat iets aangehaald- wordt juist daar ook Wright ten tonele gevoerd.

 

Mijn kritische lezer heeft ook gelijk dat aandacht voor de bekering niet pas na 2001 (ruw geschat) een onderbelicht onderdeel in het preekproces binnen de GKv geworden is. Dat was het al veel langer. Maar ook hier heeft dr. C. Trimp vanaf het begin van de jaren ’70 z’n stempel op de prediking gezet, door ons te leren onderscheiden tussen een verkeerde zogenaamde bevindelijkheid en de goede, Schriftuurlijke bevinding. Daarvan was de winst ook een poos te horen binnen de GKv. Maar ik meen met dr. Douma in zijn autobiografie, dat die winst geleidelijk aan weer grotendeels verloren gegaan is door die doorgeschoten concentratie op de hoorder. En dat moest, tot zijn verdriet, ook dr. C.J. de Ruijter vaststellen. Ik heb hem bij ten minste twee gelegenheden horen zeggen, dat de preken de hoorders niet meer in de crisis brengen. En dat hij dat zorgwekkend vond.

 

Voor hen die alleen mijn referaat op www.eeninwaarheid.info. gelezen hebben, maar niet eerst mijn causerie in Leeuwarden hoorden, leek mij dit, met dank aan de sympathetisch-kritische lezer, een noodzakelijke aanvulling.