Ruimte in de DGK? 3
D.J. Bolt08-01-11
Ruimte in de DGK 1 werkenaaneenheid.nl. Rechte voren trekken
De zaak is belangrijk genoeg. Want waar gaat het om? Het gaat om een antwoord op de vraag, oorspronkelijk door de gereformeerde kerk (dolerend) van Dalfsen gesteld:
"Wij respecteren de keus die toen door broeders en zusters gemaakt is. Maar als u van ons vraagt dat wij over 2003/2004 dezelfde overtuiging moeten hebben als u, dan vraagt u van ons teveel.
Wij zijn van oordeel dat er ruimte moet zijn voor broeders en zusters die van mening zijn dat de Vrijmaking van 2003/2004 te vroeg was en die zich afvragen of zij wel het werk van Christus was. Is deze ruimte aanwezig voor ons?"
De (voorlopige) conclusie in mijn tweede artikel n.a.v. de besluiten van de DGK-synode van Emmen was, dat synodale antwoord luidt: Nee, die ruimte is er niet. Maar het kan zijn dat ik me vergis en op een verkeerde manier die besluiten interpreteer. Temeer omdat in persoonlijke gesprekken ik ook andere geluiden hoor.
De reacties van de broeders Bruinius en Van Egmond kunnen wellicht helpen om beter zicht te krijgen op het precieze standpunt van DGK. In dit artikel concentreer ik me vooral op het schrijven van br. Bruinius.
Vooraf
Eigenlijk mag ik me helemaal niet bemoeien met deze zaak, vindt br. Bruinius. Het is een zaak tussen 'Dalfsen' en DGK. Daar moeten buitenstaanders van afblijven. Bruinius meent dat ik "als buitenstaander", "vreemde en verkeerde geluiden" laat klinken, ja zelfs me niet "christelijk verantwoordelijk" gedraag door een "zinloze woordenstrijd" naar 2Tim.2:14,15 te voeren die naar "verderf" leidt. Mijn reactie is ook "onverstandig" en "leidt tot niets". Het is "zouteloos". Br. Bruinius bindt zijn lezers dan ook op het hart maar niet te luisteren naar mij.
Ik vind het jammer dat br. Bruinius mijn schrijven zó afdoet. Op deze wijze komen we toch echt niet verder met elkaar? Ook al vind je het niet plezierig dat een ander kritisch reageert dan nog is het een eis van broederlijkheid om op argumenten in te gaan?
Want ik kan in oprechtheid verklaren dat het mij niet ging om een 'fileerlust des levens', om de Acta van DGK "uit te benen", zoals Bruinius mijn schrijven karakteriseert. Maar mijn verlangen is wel dat duidelijk wordt wat nu precies besloten is door de laatstgehouden DGK-synode. Daar is toch niets mis mee?
Nu benadrukt br. Bruinius dat het draait om een zaak tussen DGK en 'Dalfsen'. Maar ik heb juist aan het begin van mijn eerste artikel allereerst proberen duidelijk te maken dat de vraag van Dalfsen en het antwoord van de synode ieder raakt die lid zou willen worden van DGK. Is het dan vreemd dat een verontruste GKv-er die zich oriënteert op zijn kerkelijke toekomst ook precies wil weten wat in publieke besluiten (ook) op hem van toepassing is? Ik kan br. Bruinius verzekeren dat de vraag niet alleen leeft bij 'Dalfsen', niet alleen bij redactieleden van één in waarheid, maar ook bij anderen in de GKv, predikanten en 'gewone kerkleden'. De vraag is ten diepste: op welk fundament vinden we elkaar: Schrift en belijdenis óf Schrift en belijdenis plus erkenning van de vrijmaking van 2003. Het antwoord daarop moet volslagen helder zijn. Als dat niet zo is, dan mag geprobeerd worden daar via nauwkeurig lezen, overwegen en vragen helderheid over te verkrijgen, lijkt me.
Br. Bruinius verwijt mij dat ik broeders en zusters "onrustig" maak. Dat is niet "wijs", vindt hij. Maar is dit niet een wat onwelwillend lezen van wat ik heb geschreven? Het is helemaal niet mijn doel "onrustig te maken". Maar ik schreef dat ik me wel voor kan stellen dat kritische vragen over 2003 als gevolg onrustig maken. Een gevolg, niet de bedoeling.
Gaat br. Bruinius met zijn artikel op mijn vragen en argumenten in? Nee, in het geheel niet. Hij zegt letterlijk:
"We gaan hier nu niet al zijn onterecht aangevoerde argumenten en citaten uitvoerig bespreken. Dat past niet in dit artikel. Wel geven we hier de uitkomst van de artikelen van de heer Bolt aan. De conclusie kan dan alleen maar zijn: De Gereformeerde Kerken vragen te veel."
Maar op z'n minst had toch mogen worden verwacht dat van mijn argumenten aangegeven was waarom ze "onterecht" waren? En dat De Bazuinlezer niet op voorhand negatief wordt beïnvloed door mijn opmerkingen en vragen te typeren als "vreemd", "verkeerd" en zelfs "gevaarlijk"?! Zo sluit je toch de deur en laat je (een) broeder(s) in de kou staan? De vraag komt bij mij boven of br. Bruinius wel het gesprek wil óf liever maar niet lastig wil worden gevallen met eerlijke vragen en overwegingen.
Een poging
Het heeft natuurlijk geen zin om hier het betoog uit mijn eerste twee artikelen te herhalen. De geïnteresseerde lezer vindt zijn weg wel naar de daarin aangevoerde argumenten. Maar misschien kan de bespreking van een stukje van het artikel van Bruinius waarin hij nog eens zijn overtuiging geeft, helpen om een helder zicht te krijgen op de overtuiging van DGK2 op het punt van de vrijmaking 2003, die eventueel toekomstige leden zich eigen dienen te maken.
Om hem recht te doen geef ik een volledig citaat van de paragraaf onder het kopje
"Belangrijk?
Is dat belangrijk? Kunnen we niet zeggen: ach, laat ieder zijn overtuiging maar houden, we gaan nu samen verder en wat we vinden van elkaars vrijmaking, dat doet er niet toe?
Het is inderdaad belangrijk.
We kunnen ons goed voorstellen dat broeders en zusters zeggen: toen, in 2003, toen was ik nog niet zover. Ik begrijp wel dat u zich moest vrijmaken maar ik heb de overtuiging dat de Here van mij eerst nog andere dingen vroeg. Of: voor mij was die roeping toen nog niet helder, ik moest me er eerst nog veel meer in verdiepen. Wat we daar ook over denken, zulke meningen hoeven geen belemmering zijn op de weg naar eenheid. We kunnen constateren dat de Here niet met iedereen, en niet met iedere gemeente dezelfde weg gaat.
Eén ding staat vast: als er sprake is van reformatie, van terugkeer naar het Woord van God, dan is de Here daarbij. Dan wordt die reformatie door Hem gewerkt. Of dat nu in 2003 is of in 2008 of in 2010. Gehoorzame reformatie wordt door de Here in de harten van de zijnen gewerkt. Dat is altijd het werk van Christus, de Heer van de Kerk.
En voor dat werk hoort dan ook de Here de eer en de lof te ontvangen. Daar zal Hij voor gedankt en geprezen moeten worden. Dat zal ook aan de jongeren in de kerk verteld en geleerd moeten worden. Heel Gods Kerk zal de grote daden van God moeten verkondigen. (Palm 78).
Br. Bruinius zegt hier dingen waar ik voor een groot deel van harte achter kan staan.
Inderdaad, reformatie werkt de Here, hij moet daarvoor gedankt worden. Als er sprake is van terugkeer naar zijn Woord, "is de Here daarbij", zoals Bruinius zegt. Als Gods kinderen oog krijgen voor dwaling, voor verkeerde handelen, voor onkerkelijke praktijken en zij keren zich daarvan af, dan wordt dat door Gods Geest gewerkt. Van harte mee eens. En inderdaad wannéér dat ook gebeurt, in 2000, 2003, of 2010, 2015: reformatie is bekering, en is Gods werk.
Maar we moeten wel helder onderscheiden tussen bekering van harten en tijdstippen waarop kerkelijke consequenties volgen. Want bijna ongemerkt gaat in bovenstaande paragraaf br. Bruinius van 'reformatie als terugkeer tot het Woord' over naar 'het tijdstip van de vrijmaking in 2003'. Daar zit de kneep!
Terugkeer naar het Woord was er zeker in 2003 en de jaren daarvoor: broeders en zusters verwierpen hartgrondig dwalingen in de GKv, zie hun uitgebreide brochure Laten wij ons bekeren. Dat was er ook al eerder toen in 1999 de synode van Leusden de valse leer rond het vierde gebod officiëel ging tolereren en broeders en zusters op allerlei manieren daar publiek afstand van deden en er in de kerkelijke weg tegen opkwamen. Ook dat kan gezien worden als reformatie in Christus' kerk. Vergelijk dat met de "reformatorische(!) beweging" vóór de Vrijmaking van 1944.3
Dus leer de jongeren op de catechisatie maar dat door Gods Geest er oog kwam voor allerlei schadelijke en onschriftuurlijk ontwikkelingen in de GKv en die werden verworpen. Daar is de Here voor te danken.
Maar br. Bruinius is daarmee niet tevreden. Hij wil een stap verder. Namelijk erkenning van daad van vrijmaking in 2003 als "een machtig werk van de Here". Dát beslissingsmoment zó worden aanvaard! Tenminste als ik hem goed begrijp.
Nu lijkt het of br. Bruinius toch vervolgens heel royaal is. Want in navolging van zijn synode wil hij ook de reformatie in Dalfsen 2010 erkennen als werk van de Here. Ja, hij biedt zelfs "de christelijke ruimte" om "de Here dankbaar te erkennen en belijden dat onze vrijmakingen, op welke datum dan ook, Zijn machtig werk waren"! (cursief djb) Maar pas op, wel: gelijke monniken, gelijke kappen: dan ook 2003 als zodanig erkennen!
En daar wringt precies de schoen: Dalfsen en anderen vragen nu juist ruimte voor hun opvatting dat niet te kunnen t.a.v. het moment van de vrijmaking van 2003! Bruinius lijkt zo de royale erkenning van Dalfsen 2010 als het ware als 'wisselgeld' te gebruiken om ook die van 2003 te verwerven.
Zo komen we dus niet verder met elkaar. Want br. Bruinius signaleert ook zelf dat de dolerende gemeente van Dalfsen "iets anders vraagt". En dat dat inderdaad "verder gaat". Maar daarin kan Bruinius niet meegaan. We volgen zijn gedachtengang op de voet:
" ? het is een geloofszaak. Het ging en gaat bij alle reformatie om gelóvig volgen waar de Here roept. Als iemand van mening is dat de vrijmaking van 2003/2004 te vroeg was en niet het werk van Christus, dan houdt dat een veroordeling in. Want eigenwillig de kerk verlaten, dat is scheurmaking. Dat is een tuchtwaardige zonde. Dat leidt niet tot de ware kerk. Dat vraagt schuldbelijdenis. En loslaten van de aanspraak op de naam kerk. Dat vraagt, in dit geval, in feite een helemaal opnieuw beginnen, onder de belijdenis dat nu pas de Here roept.
Het gaat nog dieper. Het betekent dat ook na een eventuele hereniging het oordeel blijft: de Here was er niet in de vrijmaking van 2003/2004. En, waar dat niet overtuigend kan worden aangetoond uit de Schrift en uit de belijdenis, daar is dat, we kunnen het niet anders zeggen, een ontkenning van Gods werk. Een niet de Here de eer geven die Hem toekomt. Een eer waarop Hij wel recht heeft, zowel voor 2003 als voor 2010.
Als daar geen overeenstemming over komt, dan wordt hereniging een hachelijke zaak. Dan kan de opvatting van sommige broeders en zusters in Dalfsen, en misschien straks ook anderen, de ware eenheid blijven bedreigen."
Laten we deze redeneergang eens kort op een rijtje zetten:
-
Als de vrijmaking van 2003 geen werk van de Here is dan was het scheurmaking.
-
Dan zijn DGK geen ware kerken.
-
Dan moet schuld worden beleden over een tuchtwaardig schisma.
-
Als kerk moet de DGK dan dus weer helemaal opnieuw beginnen.
Dáárom deinst br. Bruinius dus terug om ruimte te geven voor vragen bij het ontstaan van DGK in 2003. Het heeft consequenties. Eigenlijk is het puur voor hemzelf geen probleem, immers hij is er van overtuigd dat 2003 Gods werk is. Maar het is wel een probleem voor hen die zijn overtuiging niet delen. Die houdt hij immers de consequenties voor van hun standpunt t.a.v. 2003?
Dus de vraag blijft: kunnen twee broeders naast elkaar in een DKG-kerkbank zitten: de een met volle overtuiging van de afscheidingstijdstip van 2003 als werk van de Here, de ander die dat niet vindt?
Hoe lost br. Bruinius dit op? Hij schrijft:
"We kunnen ons goed voorstellen dat broeders en zusters zeggen: toen in 2003, toen was ik nog niet zover. Ik begrijp wel dat u zich moest vrijmaken maar ik heb de overtuiging dat de Here van mij eerst nog andere dingen vroeg. Wat we daar ook over denken, zulke meningen hoeven geen belemmering te zijn op de weg naar eenheid. We kunnen constateren dat de Here niet met iedereen, en niet met iedere gemeente dezelfde weg gaat."
We lijken elkaar hier heel dicht te naderen! "Meningen" over 2003 hoeven geen belemmering te zijn op weg naar eenheid, zegt br. Bruinius. Máár: het aspirant-lid moet wel uitspreken: "Ik begrijp dat u zich moest vrijmaken" (cursief djb)! En daar is weer de vraag aan het aspirantlid: erken van 2003.
Overigens, zo hebben we gemerkt, willen anderen in DGK van zo'n 'dubbele roeping' niet weten: een roeping om zich vrij te maken (voor sommigen) én een roeping om de strijd binnen de GKv voort te zetten (voor anderen). En m.i. hebben zij gelijk, het spoort ook niet met de algemene oproep tot vrijmaking zoals die in 2003 klonk. Toen was er geen spráke van dat een kerkenraad, individuele broeder of zuster mocht zeggen: nee, de Here roept mij (nog) niet uit de GKv4. In vele toonaarden is de afgelopen jaren in De Bazuin geschreven over ongehoorzaamheid en richtingloosheid5 van hen die nog bleven in de vrijgemaakte kerk, hoe vaak is het mij ook niet persoonlijk gezegd. En bij de heersende opvatting over 2003 in de DGK is dat m.i. ook terecht. Je kunt niet tegelijk zeggen dat de GKv een valse kerk is en DGK de ware, en tegelijk rustig blijven spreken van een roeping nog in de GKv te blijven. Dat spoort niet echt met elkaar, lijkt mij.
Mijn conclusie is dat br. Bruinius géén ruimte biedt voor een andere opvatting over 2003 dan de zijne. Ik kom daar later nog op terug.
Nog een laatste opmerking in dit verband. De redeneergang van br. Bruinius eindigt met de conclusie dat DGK weer helemaal opnieuw beginnen als 2003 niet wordt erkend.
Wat bedoelt br. Bruinius met "opnieuw beginnen"? Ik neem aan weer teruggaan naar de GKv.
Maar natuurlijk is dat geen optie. Dat vraagt ook niemand die zich bij DGK zou willen aansluiten. Immers zij laten met hun gedrag zien dat de GKv geen kerk meer is waarin het nog voor de Here nog verantwoord is te blijven en kiezen voor de DGK omdat deze wél op het fundament van Schrift en belijdenis wil staan. Zélfs als er eens zou gebeuren dat DGK broeders en zusters tot erkenning zouden komen dat er in 2003 meer geduld had moeten betracht en de strijd binnen de GKv nog niet opgegeven worden, dan is na schuldbelijdenis, nóg is de enige en beslissende vraag: staan we als kerken op het fundament van de christelijke kerk? En mocht het zó zijn dat de GKv door Gods Geest intussen ook weer de rechte koers zou hebben teruggevonden dan kan er bij wijze van spreken binnen 'zes jaren' een nieuwe Vereniging6 zijn van kerken die elkaar weer hebben gevonden in de liefde tot God en zijn Woord.
Begaanbare wegen?
Als broeders en zusters oprecht elkaar willen vinden, dan zoeken ze begaanbare wegen. Misschien is het daarom goed om ook de kerkschiedenis aan te boren. Want het huidige probleem is niet uniek.
In de negentiende eeuw ontstond er een situatie die in veel opzichten trekken vertoont, vergelijkbaar met de huidige. Na de Doleantie in 1886 gingen de broeders samenspreken met de Afgescheidenen. Dat was bepaald niet eenvoudig. Want het 'beginsel' van de Afscheiding was een héél andere dan dat van de Doleantie. En de broeders verschilden ook nogal aardig wat in temperament?
Er stonden hele grote belangen op het spel: o.a. de Theologische Hogeschool in Kampen. De voorgeschiedenissen waren geheel verschillend: in feite zaten de Afgescheidenen (er waren er nog die de Afscheiding zelf hadden meebeleefd!) rond de tafel met hen die nog maar kortgeleden behoorden tot een kerk die goddeloze vonnissen had geveld en die de overheid in de arm had genomen in een niets ontziende vervolging met o.a. dragonders, 'mariniers'!
Toch werd de Vereniging een feit binnen zes(!) jaren na de Doleantie. Hoe kon dat terwijl er zó'n diep verschil van inzicht was m.b.t. de oorsprong van de kerkengroepen? Laten we die geschiedenis eens kort ophalen en kijken wat die ons kan leren juist op het aangelegen punt.
Wordt vervolgd
NOTEN
____________________________________________________________
1 Zie rubriek Uit de kerken.
2 'Overtuiging van de DGK', want br. Bruinius schrijft in het officiële kerkelijk orgaan van de kerken. Zijn opvatting moet daarom gezien worden als de geldende schriftuurlijk opinie die gezaghebbend is in zijn kerken.
3 Een stroming die reformatie van de gereformeerde kerken beoogde. Ze wilden bewust aansluiten bij de gereformeerde confessie en traditie omdat het in de kerken en in de theologie niet goed ging. Ze signaleerden schadelijke synthese met klassieke, humanistische en subjectivistische ideeën. Aan deze beweging waren verbonden mensen als H. Dooyeweerd, D.H.Th. Vollenhoven, A. Janse, S.G. de Graaf en K. Schilder. De laatste maakte zich al sinds 1920 ernstige zorgen over stilstand en veruitwendiging. Hij bestreed Karl Barth en zag het opkomend oecumenisme als een groot gevaar. "Het gereformeerde kleed is van de motten gegeten", zo oordeelde hij, en riep op tot een radicale reformatie. Zo kwam er een vitaal en militant gereformeerd reveil binnen de kerken op gang. Zie Vrijmaking - Wederkeer, pag. 27, 28.
4 Zie ook de brochure Laten wij ons bekeren, pag. 87-91. Daar is sprake van de keuze voor iedereen tussen "conformeren of reformeren". Het "mag zo niet langer"; "het is nú onze roeping van de Here om ons aan die reformatie te wijden"; er werd een "uiterste oproep", een "uiterste appel" gedaan; we moesten "ons allen verantwoordelijk weten voor de oproep om tot een radikale TERUGKEER te komen naar eerbiedige gehoorzaamheid aan Gods Woord." Alleen wanneer "de kerkenraden in groten getale positief reageren [op het appel, djb] dan is wellicht nog herstel en reformatie binnen het kerkverband mogelijk"; "van ons wordt gevraagd met deze klem nog eenmaal krachtig, helder en liefdevol te profeteren".
In deze overtuiging en inzet heeft de vrijmaking van 2003 plaatsgevonden. Eén roeping voor allen!
5 Zie Wachten op uitwerpen? 2¸in de rubriek In de pers.
6 De Doleantie vond plaats in 1886 en de vereniging van Nederduitsch Gereformeerden met de Christelijke Gereformeerde Kerk in 1892.