Ruimte in de DGK? 2
D.J. Bolt27-11-10
De kernvraag
Na de opmerkingen in het eerste artikel moeten we weer terug naar de eigenlijke vraag van Dalfsen (en vele anderen), namelijk of er binnen de DGK ruimte is voor hen die de vrijmaking van 2003 te vroeg vonden en meenden dat die ook een te smalle basis had, en die daarom deze ook niet als werk van de Here kunnen erkennen. De hamvraag is nu: "Heeft de synode deze vraag bevestigend beantwoord?" Ik neig er toe uit de synodebesluiten de conclusie te trekken dat deze ruimte niet wordt geboden. Ik wil dat proberen toe te lichten.
In de eerste plaats is de kern van besluit 1 een uitgebreide rechtvaardiging van 2003. De gronden bij de besluiten gaan daar zelfs uitsluitend over, zoals we zagen. Nu hoeft dat op zichzelf niet een probleem te zijn maar daardoor mag de vraag die de aanleiding was tot deze besluiten niet buiten beeld raken. Nu wekt het besluit de sterke indruk dat een indringende poging wordt gedaan toch nog de vragenstellers te overtuigen dat de nieuwe vrijmaking ook voor hen als 'werk van de Here' moet worden aanvaard. Het antwoord lijkt dus: ?nee, die ruimte is er niet, en we willen hier nog eens duidelijk toelichten waarom niet'.
In de tweede plaats betrekt de synode m.i. het gebeuren in Dalfsen ten onrechte bij de gestelde vraag. De vraag gaat helemaal niet over een beoordeling van wat er in Dalfsen gebeurd is. Die is niet relevant voor de vraag om ruimte binnen het DGK verband voor een bepaalde opvatting. Zelfs als Dalfsen het 'helemaal verkeerd heeft gedaan', niet had moeten doleren, is de vraag aan de DGK nog steeds op zijn plaats. Dat bij een eventuele samengaan van Dalfsen met de DGK de rechtmatigheid van haar bestaan wel moet worden onderzocht doet daaraan niets af. Dat kan later.
In de derde plaats refereert de synode in besluit 1.2 aan een onderdeel van de besluiten van de generale synode van Hoogeveen 1969. Deze synode had midden in de kerkelijk woelige tijd te maken met afwijking van de belijdenis en independentisme van vele broeders en zusters, later verenigd in de Nederlands Gereformeerde Kerken. De zgn. Open Brief was daar een exponent van. Het is m.i. opmerkelijk en veelzeggend dat de DGK-synode deze link maakt. De passage uit de Hoogeveense Acta luidt:
"dat de Open Brief door het confessioneel spreken over de vrijmaking der Kerk in 1944 e.v.j. (als boven vermeld) te veroordelen als een beschouwing, die religieus gevaarlijk is en voert tot ontbinding van onze kerken, het schriftuurlijk en confessioneel bestaansrecht naar art. 28 N.G.B. der gereformeerde kerken aantast en haar vrijmaking als het werk van de Here Christus naar Zondag 21 H.C. verloochent"
Als we de vraag van Dalfsen en verontrusten hiermee willen confronteren dan moeten we toch wel even de situatie van toen in rekening brengen. Het ging in de zestiger jaren om een sterke groep van kerken, theologen en predikanten binnen de vrijgemaakte kerken die meenden dat vereniging met de steeds sterker deformerende synodaal gereformeerde kerken wel weer mogelijk was, ja zelfs door God geboden. En daarvoor op eigen houtje maar samensprekingen met het oog op kerkelijke eenheid aanknoopte. Een sterke stroming, waaraan onder meer de naam van (de later 'synodaal' geworden) ds. B.J.F. Schoep verbonden was, betwistte het bestaansrecht van de vrijgemaakt-gereformeerde kerken. Intern werd gestreden over het voortbestaan van de kerken.
Die situatie is m.i. totaal verschillend met de context waarin de Dalfser vraag is gesteld. Dalfsen vecht het bestaansrecht van de DGK niet aan. Integendeel, onderzoekt of en onder welke voorwaarden eenheid nú mogelijk is. Zelfs vraagt Dalfsen geen erkenning van háár moeite met het ontstaan van de DGK in 2003. Zij vraagt alléén: is er ruimte voor die moeite en bindt u ons niet in ons geweten door 2003 als Gods werk te moeten erkennen? Is het dan ook niet veel te zwaar en onterecht als in dit verband die crisissituatie van de vrijgemaakte kerken van toen in stelling wordt gebracht?
Natuurlijk is deze forse reactie wel te begrijpen. Een klein kerkverband als de DGKmet veel problemen dat ook nog voortdurend onder vuur ligt, is gemakkelijk geneigd tot overreactie. Maar het vuur komt in deze zaak niet van broeders en zusters die toenadering zoeken en die niets liever willen dan een nieuwe eenheid in waarheid van diegenen die de GKv hebben verlaten.
M.i. is zo'n verwijzing niet to the point en ook contraproductief. Zij helpt niet om broeders dichter bij elkaar te brengen. Het zou toenadering bevorderen als er ook enige nuchterheid wordt betracht in de beoordeling van de huidige kerkelijke situatie. Daarover straks nog iets meer.
De brief
Het tweede besluit betreft het sturen van een brief naar de kerkenraad van de gemeente te Dalfsen met daarbij besluit 1 met gronden en onderliggende materiaal. De tekst van de brief is ook in extenso gepubliceerd in de Bazuin. We geven hem hier letterlijk weer, met weglaten van voor dit artikel niet relevante aanhef, adressen etc.
"
Uw vraag
Wij hebben n.a.v. de gesprekken die de Commissie Kerkelijke Eenheid met u heeft gevoerd ons beraden over de concrete vraag die u aan ons heeft voorgelegd. Daarbij hebben wij tevens zoveel mogelijk in rekening gebracht het geheel van de gesprekken die met u zijn gevoerd. De concrete vraag die u ons heeft gesteld luidt als volgt:
"Wij respecteren de keus die toen door broeders en zusters gemaakt is. Maar als u van ons vraagt dat wij over 2003/2004 dezelfde overtuiging moeten hebben als u, dan vraagt u van ons teveel.
Wij zijn van oordeel dat er ruimte moet zijn voor broeders en zusters die van mening zijn dat de Vrijmaking van 2003/2004 te vroeg was en die zich afvragen of zij wel het werk van Christus was.
Is deze ruimte aanwezig voor ons?"
Wij zijn van oordeel geweest dat we deze vraag niet met een eenvoudig 'ja' of 'nee' konden en mochten beantwoorden. Deze vraag stelt de rechtmatigheid en
de waardering van de vrijmaking van 2003/2004 aan de orde en kwam uit het geheel van onze gesprekken als een resultante naar voren. We voelden ons geroepen onze geloofsovertuiging aangaande de rechtmatigheid van onze vrijmaking schriftelijk aan te geven. Vandaar dat wij u doen toekomen ons gehele besluit naar aanleiding van de rapportage van de Commissie Kerkelijke Eenheid en uw concrete vraag aan ons. In dit besluit zijn opgenomen: het materiaal, de overwegingen, de besluiten met de uitspraken en de gronden. Wij spreken daarbij de hartelijke wens uit dat deze u mogen dienen bij al uw overwegingen. Aan onze overwegingen, besluiten en gronden voegen wij in deze brief een broederlijke uitnodiging toe omtrent de manier waarop wij tot kerkelijke eenheid zouden kunnen komen.
Onze geloofsovertuiging en verplichting
De in ons besluit vermelde overwegingen, besluiten en gronden bevatten onze geloofsovertuiging dat de Vrijmaking die in 2003/2004 zijn beslag kreeg het werk van de Here is. Door de dienst van in zichzelf door en door zondige mensen heeft Hij in Zijn grote genade aan Nederland een trouwe kerk gegeven en ons bewaard bij Zijn Woord en Kerk. Deze door de Here gewerkte Reformatie is het bestaansrecht van De Gereformeerde Kerken.
Dat houdt in dat wij verplichtingen hebben jegens de Here. Psalm 103 : 2 leert ons immers: "loof de HERE, mijn ziel, en vergeet niet een van zijn weldaden".
En Psalm 78:4 roept ons op om aan het volgend geslacht te vertellen van de roemrijke daden des HEREN. Tevens laat deze Psalm ons zien dat het vergeten van de werken en de wonderen van de Here Zijn toorn opwekt.
Concreet betekent dit dat wij geroepen zijn om de Here dankbaar te zijn en te blijven voor Zijn jongste werk van Reformatie en onze kinderen daarvan te vertellen, thuis en via het catechetisch onderwijs. Opdat ook zij hun vertrouwen blijven stellen op de Here hun God en Zijn werken niet vergeten. Aan deze Schriftuurlijke roeping dienen wij in heel ons kerkelijk leven trouw te zijn en te blijven omdat de eer van onze God ermee gemoeid is.
Onze uitnodiging aan u
Tegelijkertijd zien wij in uw Vrijmaking het dynamische kerkvergaderend werk van de Here doorgang vinden. En wij zijn met u de Here daarvoor diep dankbaar. Het is deze dankbaarheid die voor u en voor ons nieuwe verplichtingen met zich meebrengt. En wel allereerst de verplichting om de eenheid in de waarheid met elkaar ook vorm te geven door samen op te gaan trekken in de waarachtige dienst aan de Here. Voor deze waarachtige eenheid heeft Jezus Christus hartstochtelijk zijn Vader gebeden, Johannes 17:11b, 20, 21.
Wij zijn dan ook stellig van mening dat deze eenheid in de waarheid mogelijk is. Want als we er echt van overtuigd zijn, van weerszijden, dat de Here een goed werk bij u en bij ons is begonnen, dan zullen we elkaar ook weten te vinden in de dankbare vreugde voor Zijn werk bij u en bij ons.
Dan pinnen we elkaar niet vast op de datum waarop de een en de ander zich heeft vrijgemaakt, of beter, werd vrijgemaakt, maar dan vinden we elkaar in de diepe verwondering dat de Here ons samen heeft bewaard bij Zijn Woord en Kerk. En gaan we samen verder, als broeders en zusters in de Here, wetende dat daar, waar broeders ook tezamen wonen, de Here Zijn zegen gebiedt, leven tot in eeuwigheid, Psalm 133.
Voortzetting van contact met de kerken
Tot slot nog het volgende: De generale synode wordt op 16 oktober a.s. gesloten.
We hopen van ganser harte dat u het contact met onze kerken voortzet.
Wij weten nu niet of u dat wilt doen en waarover u wilt spreken als u nader contact wenst.()
"
Einde DGK-brief.
Het antwoord
In de brief valt de hartelijke toon op. De broeders verlangen naar eenheid met 'andere' gereformeerden en laten dat in liefdevolle bewoordingen weten. Zij zien daarvoor ook mogelijkheden. Dat geeft in elk geval een noodzakelijke basis voor een verder gesprek. Want dat voortgezette gesprek is m.i. wel nodig. Immers, de paragraaf onder het kopje Onze geloofsovertuiging en verplichting zegt opnieuw, nu in andere bewoordingen wat al gelezen kon worden in Besluit 1: de vrijmaking van de 2003 is een werk van de Here. Die wordt op één lijn gezet met de "roemrijke daden des Heren" in Ps 78, waar we horen verhalen over de uittocht uit Egypte, de doortocht door de Rode Zee, de tempelbouw en Davids koningschap. Dat het de synode heilige ernst is en zó moet onderwezen worden in de kerken blijkt uit deze passage:
"Concreet betekent dit dat wij geroepen zijn om de Here dankbaar te zijn en te blijven voor Zijn jongste werk van Reformatie en onze kinderen daarvan te vertellen, thuis en via het catechetisch onderwijs. Opdat ook zij hun vertrouwen blijven stellen op de Here hun God en Zijn werken niet vergeten. Aan deze Schriftuurlijke roeping dienen wij in heel ons kerkelijk leven trouw te zijn en te blijven omdat de eer van onze God ermee gemoeid is."
Het lijkt er sterk op dat hier toch wel gebonden wordt: zó moet je de vrijmaking van 2003 zien, dat vraagt de Here van je en anders wordt zijn eer tekort gedaan en komt zijn toorn over je.
Eerlijk gezegd huiver ik hiervoor terug. Is hier niet teveel het kerkelijk handelen synoniem geworden met het werk van God? Is daar wel voldoende besef dat ons handelen vol met zonde en tekortkoming is? En dat ons gehoorzaam handelen altijd beperkt is, ook in 'tijden en gelegenheden'? Er zit toch ook altijd een menselijk (af)wegen van heel de kerkelijke situatie in om de moeilijke vraag te beantwoorden: wat vraagt de Here nu: de strijd nog voortzetten, of afscheid nemen? Daar kan voor het aangezicht van de Here toch wel eens een verschillend antwoord op worden gegeven? Zonder dat het ene als goddelijk en het andere als satanisch wordt veroordeeld?
De DGK zou een tegenvraag kunnen stellen: Valt de Here er dan dus niet voor te danken dat er toen een open oog gekomen is voor de afval in de vrijgemaakte kerken? Dat heeft Hij toch gedaan?
Het antwoord daarop is ronduit bevestigend. Zeker heeft de Here ons bewaard bij het Woord. En daar mag en moet Hij ook voor gedankt worden. Maar tegelijk moeten ook ootmoedig onze zonden beleden worden: ons onvermogen vaak om zaken op een goede en christelijke manier aan de orde te stellen, het gemakkelijk afschrijven van elkaar bij verschillend inzicht, het heftige zelotische ongeduld 'dat er nu maar eens wat moet gebeuren'. In plaats van eerlijk en rustig met elkaar worstelen om verder te komen bij het licht van de Schrift en onder de leiding van de Heilige Geest, in bewogenheid en erbarmen met misleide schapen. Hebben we wel voldoende diepgaand met elkaar doorgesproken dat het moment van "Entscheidung" was aangebroken? Hebben we gewacht op de Hére of zélf het tijd geacht om te handelen?
Dat zijn indringende vragen die onrustig kunnen maken. Zeker als broeders en zusters die oprecht de Here willen dienen verschillende antwoorden geven op de vraag hoe een specifiek kerkelijk handelen in een bepaald tijdsgewricht moet worden beoordeeld. Ze kunnen hen onzeker maken die tot nu toe met hart en ziel als "geloofsovertuiging" hebben aangehangen dat 2003 Gods werk is. Maar die onrust is er ook bij hen die overwegen zich aan te sluiten bij de DGK en daar een binding vrezen van hun geweten die uitgaat boven het Woord.
Uitweg
Zijn we hiermee zo niet in een patstelling terecht gekomen? Het lijkt er wel op. Toch moet de paragraaf in de brief onder het kopje Onze uitnodiging aan u worden verwerkt. Wordt daar toch nog een opening geboden om hierin verder te komen?:
"Dan pinnen we elkaar niet vast op de datum waarop de een en de ander zich heeft vrijgemaakt, of beter, werd vrijgemaakt, maar dan vinden we elkaar in de diepe verwondering dat de Here ons samen heeft bewaard bij Zijn Woord en Kerk. En gaan we samen verder, als broeders en zusters in de Here, wetende dat daar, waar broeders ook tezamen wonen, de Here Zijn zegen gebiedt, leven tot in eeuwigheid, Psalm 133."
Zou dát inderdaad niet een goed uitgangspunt zijn om verder te gaan? Maar dan moet toch de vraag van Dalfsen en vele verontrusten wel helderder worden beantwoord. Zou dat niet zó kunnen?:
Ja, die ruimte is er, zowel voor gewone leden als ambtsdragers. Tegelijk danken we de Here dat Hij ons, zij het via verschillende wegen, elkaar als broeders en zusters en kerken van Christus bij elkaar bracht en wij nú zo samen verder mogen gaan.
Punt.
Slotopmerkingen
Deze vragen rond vrijmaking/afscheiding/doleantie zijn niet specifiek voor de verhouding tot de DGK. Ze kunnen (en moeten!) met evenveel recht ook aan de kerken van het zgn. voorlopig kerkverband (die voor een belangrijk deel bestaan uit voormalige gemeenten van de DGK!) worden gesteld. Zelfs nog wijder. Als er nieuw leven komt in de verhouding tussen gereformeerden vanuit allerlei gereformeerde kerken in wat veelal 'de gereformeerde gezindte' wordt genoemd dan zal deze vraag in een of andere vorm steeds terugkeren.
Als voorbeeld. Stel dat er samensprekingen zouden komen tussen de Hersteld Hervormde Kerk, het orthodox-gereformeerde deel van de CGK en laten we zeggen de Verenigde Gereformeerde Kerken (DGK en GKN). Zou dan van ieder moeten worden gevraagd, de Afscheiding, de Doleantie, de Vereniging, de Vrijmaking van 1944, de Vrijmaking van 2003, het ontstaan van de GKN voluit als werk van de Here moeten worden erkend? Zouden we ons daarvoor sterk moeten maken en net zolang praten tot we daar onze eenheid in vinden?
Óf zouden we de Here uitbundig gaan danken dat de broederschap en eenheid die verloren was, weer gevonden werd?! Soms misschien via heel kromme, kleinmenselijke wegen. Maar toch een eenheid die we vinden rond de Schrift en de gereformeerde belijdenis en kerkregering? En zou daarbij niet heel veel overgelaten moeten worden aan hen die verantwoordelijkheid dragen voor concreet kerkelijke handelen in het verleden?
Natuurlijk is daar wel een grens. Daar waar kerken samengaan zullen wederzijdse schorsingen en afzettingen wel aan de orde moeten komen en uit de wereld geholpen.
Naar mijn overtuiging is dit de enige weg. Elke andere voorwaarde aan eenheid in Christus' kerk maakt dat zij tot een sekte verwordt. Dan binden we haar leden aan daden van zondige mensen hoe zij ook in het geloof en onder het aanroepen van Gods naam hebben genomen.
Zo hebben we toch ook altijd gehandeld t.a.v. hen die lid van de kerk begeerden te worden? Zo vragen we bij de openbare geloofsbelijdenis toch niet of de kandidaat gelooft en belijdt dat hij de jongste vrijmaking of afscheiding een werk van de Here is? Nee, de leer van de Schrift, die in de kerk 'alhier' wordt geleerd, daarmee stemmen de kerkleden in. Dat geloof geeft dan ook vervolgens kennis en inzicht om Gods daden en leiding in de geschiedenis te ontdekken.
Soms wordt van DGK-zijde aangevoerd dat het zo toch wel moeilijk wordt het 10-jarig bestaan in 2013 te vieren. Dat is ook zo. Tenminste, als het kerkelijk handelen op dit jaartal centraal moet staan. Dan zullen een aantal broeders en zusters dat zó niet mee kunnen vieren.
Maar als de vurig begeerde eenheid er zou komen met al die gereformeerden die bij elkaar horen dan gaat het feest toch om díe eenheid die Christus bewerkte? Ja, via heel verschillende wegen, en of die allemaal geheel verantwoord waren daar zijn we nog niet over uitgesproken, maar er is wel een heerlijke nieuwe eenheid waarin we samen Christus naar zijn Woord mogen dienen en waarin allerlei dwalingen in de ban zijn gedaan. Dát is toch ruim voldoende om feest te vieren? Broeders en zusters die elkaar hadden verloren, misschien elkaar wel hebben mishandeld, maar die elkaar bij het kruis weer vonden.
Wat een feest!
Een godvrezend voorbeeld
Er bestaat wellicht geen moeilijker zaak dan het verenigen van kerken en kerkengroepen die tientallen jaren afzonderlijk hebben geleefd. Niet alleen principiële, maar ook zakelijke en emotionele factoren spelen een grote rol.
Zo schreef in 1990 dr. W.G. de Vries in een cahier van Woord en Wereld1 waarin hij uitgebreid inging op de relatie met de Nederlands Gereformeerde Kerken.
De Vries heeft meer dan gelijk. Zelfs in onze dagen waarin de breuken nog maar enkele jaren oud zijn blijkt het al zeer moeilijk om elkaar weer te vinden. We struikelen over eisen die we aan elkaar stellen, voorwaarden die vervuld moeten worden, richten menselijke emotionele barrières en maken ruzies waardoor we elkaar niet meer willen zien of spreken. Soms heb je de neiging om de handen in de lucht te steken, het bijltje er bij neer te gooien. En laten we er eerlijk aan toevoegen, hoe snel ben je ook zélf niet geïrriteerd als broeders je tegenkomen met naar je gevoel onredelijk, onzakelijke en onberedeneerde taxaties of vooroordelen? Hoe gemakkelijk lijdt het werk in Gods koninkrijk schade door ons eigen ongeestelijk handelen!
Het is goed om ook in de zaak die ons hier intensief bezighoudt, eens te luisteren naar een van onze grote voorgangers die we eren om hun werk. In genoemd cahier stelt De Vries de vraag:
Maar stel dat onder Gods gunst een verantwoorde hereniging in het gezichtsveld komt, wat moet dan wel en wat niet meer aan de orde worden gesteld?
Precíes de vraag die ons zo bezig houdt! Hij vervolgt:
In 1939 heeft prof. dr. K. Schilder zich ook met dergelijke vragen beziggehouden. Zoals bekend was hij een hardnekkig bestrijder van de leer van de pluriformiteit van de kerk, waarin men zich neerlegt bij het bestaan van allerlei kerkelijke instituten naast en tegenover elkaar. Welke geestelijke wapens dienen daartegen gehanteerd te worden? Hij schrijft dan:
'Wapen in dien strijd kan nimmer zijn het halsstarrig alleen maar wijzen op fouten van een voorgeslacht, of van een kring van tijdgenoten, die, zeg 15 jaar geleden, zich misgrepen hebben, naar onze mening. Want hoezeer het napluizen van zulke fouten soms onvermijdelijk, en, àls 't heus uitpluizen is, ook leerzaam moge zijn, het kan toch niet volstaan voor wie de Pinkstergeest in zijn opmars naar de eenheid der kerkelijke samenleving zoveel mogelijk bijhouden wil en Hem daarin dienstbaar wezen wil.'
Schilder maakt dit concreet met betrekking tot de Hervormde Kerk:
'Indien, om maar bij Nederland te blijven, morgen aan den dag de Ned. Herv. Kerk, ook al zou haar synode geen (wetenschappelijk ingedacht) oordeel willen geven over 1834 en 1886 (Afscheiding en Doleantie, W.G.d.V.), voor de toekomst zich zou willen vastleggen op de gereformeerde belijdenis (en dus ook kerkregering), dan zouden we dadelijk móeten samenleven.'
Schilder motiveert dit aldus:
'Niet de handelingen van eertijds, doch de houding van heden beslist. Dagelijks rust op ónze schouders de roeping om te doen wat in ons vermogen ligt tot het onder één dak samenbrengen van wat op goeden grond daaronder hóórt.'
Het mag volgens Schilder niet aan ons liggen, indien mensen, die God naar zijn Woord willen dienen en belijden, met ons niet kerkelijk samenleven. Deze werkelijk oecumenische instelling dienen ook wij te kennen, al zal op onderdelen nog wel meer moeten worden gezegd, ook inzake het dadelijk samenleven.
Ja maar, zal men zeggen, hoe moet het dan met bepaalde schorsingen die zijn uitgesproken in het verleden?
Onze Afgescheiden voorouders hebben met dit vraagstuk ook te maken gekregen. Zware beschuldigingen werden wederzijds geuit. Schorsingen werden voltrokken. Zo waren er Kruiskerken ontstaan die alle orde en regel verwierpen. Een Provinciale Vergadering had in 1838 zelfs besloten de ambtsdragers van Zwolle, Kampen en Zalk te schorsen. Deze geschorsten zouden door een commissie van vermaning nog worden bezocht en bij volharding in hun kwaad van hun ambt vervallen worden verklaard. Toch vond er in 1869 een bijna totale hereniging tussen de Afgescheidenen en Kruisgemeenten plaats.
Ik weet niet of en hoe over allerlei schorsingen is gesproken. Zou men die niet voor de Here hebben neergelegd en het oordeel aan Hem hebben overgelaten? De nadruk viel erop dat men elkaar over en weer als gereformeerde belijders herkende en erkende.
De synode van Middelburg van 1869 sprak over een vereniging
'... zonder voorwaarden, zonder oude feiten of vroegere geschiedenissen op te halen, vergeten en vergeven hetgeen achter ons ligt en zich strekken naar hetgeen voor ons ligt.'
Dr. De Vries vervolgt:
Dit ligt anders dan bij de door de synodaal Gereformeerde Kerken beoogde samensprekingen. Wanneer zij teruggekeerd waren tot de gereformeerde leer en kerkregering, dan zou over schorsingen en geschorsten zelf niet lang meer gesproken zijn. Daarom werd op de vrijgemaakte synode van Groningen 1946 met grote dankbaarheid op een uitlating van prof. dr. K. Schilder gewezen, in de openbare zitting gedaan:
'Indien het komt tot gedachtewisseling, zullen we 't heel weinig hebben over de geschorsten, en evenmin over de schorsingen, maar heel veel over de kerkrechtelijke theorieën, die achter deze schorsingen liggen.'
() Let wel, dit werd indertijd gezegd door een hoogleraar, die zich op het hart getrapt voelde door zijn schorsing en afzetting. Maar wie weer één is in geloof en belijdenis kan veel vergeven en vergeten.
() Geen enkele voorwaarde, schreven we, dan trouw aan Schrift, confessie en kerkorde. Het is dan ook geen nieuwe voorwaarde, wanneer gevraagd wordt deze trouw concreet te maken. Dat deden Afgescheidenen en Dolerenden in 1892, toen ze het breken met de Hervormde Kerk als opdracht van Schrift en belijdenis vaststelden. Daarmee zette men zich niet vast op 'een historisch feit'. Het was juist trouw betonen aan de confessie. Die trouw zoeken we bij onszelf en bij anderen.
Tot zover dr. W.G. de Vries.
Gouden woorden, wat meer is voluit Schriftuurlijke gedachtegangen. Als die geest ons eens mocht (gaan) beheersen wat zou er dán wat kunnen gebeuren tussen tussen gereformeerden die dicht bij het Woord willen leven en hunkeren naar eenheid.
Laten we daarom de Here veel aanlopen en volhardend voor elkaar om die Geest bidden.
NOTEN
____________________________________________________________
1 Woord en Wereld, De Vrijmaking in het vuur, nr 12.