Ethiek

Uit de kerken

Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Evangelisch en Gereformeerd

 

N. van Dijk

08-09-12

 

Uit verschillende berichtgeving is op te maken dat er  vanuit de Theologische Universiteit in Kampen gezocht wordt naar nauwere samenwerking met de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven. In de Reformatie van 15 juni ’12 gaat het o.m. over de pogingen om als reformatorische en evangelische christenen zich samen te geven aan een Bijbelgetrouwe en normatieve theologie.
Patrick Nullens, rector en hoogleraar systematische theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven schrijft in dit nummer een artikel ‘Veranderingen in het evangelicalisme’, n.a.v. het verschijnen van de publicatie ‘Evangelical Theology in Transition’. Volgens Nullens is in het boek naast diversiteit een duidelijke eenheid te zien in het reformatorisch en evangelisch denken: “Niet statisch, via een omlijnde geloofsbelijdenis die alle evangelische en reformatorische christenen verbindt, maar dynamisch, door de gerichtheid op nieuwe vragen”. In de bundel wordt getracht het ‘oude traditionele funderingsdenken’ te overstijgen waardoor een nieuwe hermeneutiek ontstaat.
Nullens haalt n.a.v. dit boek enkele elementen naar voren. Zo wordt het belang van de dialoog tussen gereformeerd en evangelisch door verschillende bijdragen duidelijk. Een dialoog zou ons scherp houden en zal ons in een sterk geseculariseerde samenleving helpen bij onze opstelling in het publieke domein.
Het boek laat zien dat de evangelische theologie de laatste decennia een werkelijke bijdrage levert aan het algemene theologische debat, waarbij het belang van het ‘proeven van de tijdgeest’ benadrukt wordt. Nullens zet vraagtekens bij een nadrukkelijke keus voor theologie als ‘denken achteraf’, die in bepaalde bijdragen naar voren komt en waarbij theologie een wetenschappelijke reflectie wordt op wat er in de praktijk gebeurt. Evangelische theologie moet volgens hem normatief willen denken en zo richting geven aan de praktijk van de kerk. Als het erom gaat hoe deze theologie er dan uit moet zien beschrijft Nullens vier elementen die in het boek genoemd worden: Schrift, traditie, rede en ervaring, waarbij de Schrift de eerste en hoogste norm is. Als het om de Schrift gaat zouden evangelischen in het verleden sterk beïnvloed zijn door een vorm van funderingsdenken waarbij de historisch grammaticale exegese voldoende leek om de weg te wijzen. Historisch-kritische exegese werd als een vijand beschouwd. Dit is nu meer een dagelijks ervaren van de kracht van Gods Woord. Spiritualiteit, betrokkenheid bij Gods werk in de gemeente en Bijbelwetenschappen mogen niet van elkaar losgekoppeld worden. Wel merkt Nullens op dat dit boek je met vragen laat zitten met betrekking tot de waarheid en de historische betrouwbaarheid van de Schrift. Als het gaat om de traditie merkt hij op dat de evangelische identiteit alleen een kans heeft om haar eigenheid te bewaren als zij kiest voor herbronning en voor een klassieke theologie. Voor wat betreft de rede: er is een relatie tussen rede en ervaring, in de postmoderniteit is het verdrukkende effect van losstaande kennis, kennis zonder liefde, ontdekt.

Dan is er nog de ervaring. In het evangelicalisme is er een belangrijke plaats voor de menselijke persoon en zijn keuze. De evangelische nadruk op de ervaring van relatie en liefde heeft gevolgen voor het Godsbeeld. Het denken over God, die onafhankelijk, onveranderlijk is en die boven de tijd staat, is omgebogen naar God die hier en nu handelt als een Vader die zijn Zoon en Geest zendt.

Er is openheid voor het gedachtegoed van Karl Barth: “Christus is het ‘ja’ van God aan heel de wereld. Een starre uitverkiezingsleer wordt als een domper gezien op de opdracht om te verkondigen. Belangrijk is discipelschap vanuit een persoonlijke relatie met God door Jezus Christus. Het ervaren van Zijn aanwezigheid is wezenlijk om de boodschap van de Schrift te verstaan. Nullens merkt op dat veel evangelische theologen kritiek hebben op een te radicaal open theïsme, dat vertrekt vanuit het relatiedenken.

Aan het slot van zijn boekbespreking noemt hij het boek een inspirerende aftrap die vraagt om meer. Door de toenemende secularisatie is het des te belangrijker dat reformatorische en evangelische christenen samen werken aan een Bijbelgetrouwe en normatieve theologie.

Ook Hans Burger, onderzoeker aan de TU in Kampen, pleit n.a.v. de bovengenoemde bundel voor een open gesprek: “In de bundel presenteert zich een beweging met een volwassen denkklimaat waarin goede theologische reflectie en zelfkritiek beoefend worden”. De bijdrage van Ad de Bruijne, hoogleraar aan dezelfde TU, noemt de groeiende politieke bewustwording binnen de evangelische beweging, resulterend in het nemen van politieke verantwoordelijkheid. Tegelijk hebben volgens hem gereformeerden een scheut dopers denken nodig van de evangelischen om in het postchristelijk Nederland hun plaats als minderheid op een goede manier in te nemen. Burger ziet in een bijdrage van A. Vos over de gereformeerde beeldvorming van evangelischen, die niet klopt, “reden om het veld van vrijheid, dwang, noodzakelijkheid, verkiezing en bekering opnieuw en het liefst samen op een frisse manier te doordenken”. Gereformeerden en evangelischen zijn bezig zich opnieuw te bezinnen op vragen rond hermeneutiek en de historiciteit van de Bijbel. Ze staan allebei voor de uitdaging wat er komt na het ‘funderingsdenken’. Over dit ‘funderingsdenken’ schrijft Burger: “… funderingsdenken gaat ervan uit dat zekere kennis moet rusten op een betrouwbaar fundament. Wanneer funderingsdenken in christelijke vorm toegepast wordt op de Bijbel, wordt de Bijbel gezien als fundament. De Bijbel kan echter niet op zichzelf fundament zijn. We moeten in verbondenheid met Christus, geleid door de Geest binnen de gemeenschap van de kerk oog en oor krijgen voor de betekenis van de tekst. Funderingsdenken heeft hier geen oog voor, zodat het ‘alleen de Bijbel’ verschuift richting ‘alleen de tekst’. Men vergeet dan dat we om de Bijbel te kunnen lezen geestelijk gevormd moeten worden en betrouwbare gidsen nodig hebben die ons de weg kunnen wijzen bij het lezen. Wie het funderingsdenken loslaat, moet opnieuw zijn positie bepalen t.o.v. het moderne historisch-kritische Bijbelonderzoek”. Deze doordenking is voor zowel evangelischen als gereformeerden van belang, evenals de doordenking van nieuwe vormen van kerk-zijn (kerkplanting en ‘liquid church’). De evangelische zelfkritiek kan volgens Burger de gereformeerden tot voorbeeld zijn.

 

In het Nederlands Dagblad van 16 juni toont ook Andries Knevel zich enthousiast over de toenadering tussen reformatorische en evangelischen. Voor Knevel wordt de scheidslijn de komende decennia niet bepaald door charismatisch en niet-charismatisch, maar door orthodox en vrijzinnig.
Dat de tegenstelling reformatorisch-evangelisch achterhaald zou zijn blijkt volgens Knevel wel uit de grote wederzijdse beïnvloeding aan het grondvlak. Bij een conferentie als ‘Opwekking’ zie je een totale vermenging van christenen uit beide bewegingen. Jongeren interesseren zich volgens Knevel niet meer voor verschillen op het gebied van verbond, verkiezing, of de verhouding tussen rechtvaardiging en heiliging. Wel vindt hij dat de komende generaties de kracht van instituties nodig hebben, losse groepen hebben sneller de neiging te verdwijnen. Zelf bezoekt Knevel de Christelijke Gereformeerde Kerk, maar daarnaast bezoekt hij de internationale, evangelische gemeente Crossroads. De prediking is er in wezen hetzelfde, vindt hij. Ook preekt hij in zowel gemeenten van de PKN als evangelische gemeenten. Bij Crossroads heeft hij een geestelijke vernieuwing mogen doormaken. Knevel denkt dat de theologische hoofdstroom van evangelicals, waarin een vruchtbare beïnvloeding van evangelisch en reformatorisch plaatsvindt, de toekomst heeft.

 

Bij het lezen van deze enthousiaste verhalen komt wel de vraag op naar de plaats van de belijdenis. In de GKv en CGK beloven ambtsdragers zich aan de belijdenisgeschriften te houden. De wijze van denken in het eerder genoemde boek over de eenheid tussen evangelisch en reformatorisch is dan ook een zoeken van eenheid ‘niet statisch, via een omlijnde geloofsbelijdenis, maar dynamisch, door de gerichtheid op nieuwe vragen’.
In de publicatie: ‘Naar de kerk: waar en waarom’ van dr. A.N Hendriks wordt het belang onderstreept van het belijden van een apostolische kerk, die hangt aan het onderwijs van de apostelen en een link heeft met een uniek verleden en waarin de apostelen met de kerk meereizen tot de jongste dag: “De Gereformeerde Kerken hebben het apostolisch geloof nader beleden in de drie formulieren van eenheid. Daarin hebben ze mijns inziens de grenzen getrokken die ertoe doen en aangegeven hoe men blijft bij het onderwijs van de apostelen. Men kan de formulieren herzien, maar de leer die daarin is samengevat, zal men niet mogen prijsgeven, tenzij uit de Schrift bewezen wordt dat er correctie noodzakelijk is. De binding aan deze leer raakt naar mijn overtuiging direct het apostolisch karaker van de Gereformeerde Kerken. Kerkelijke eenheid zal uiteindelijk slechts mogelijk zijn met hen die met ons willen blijven bij het onderwijs van de apostelen en bouwen op het fundament van ons zeer heilig geloof (Jud. :20). Wij belijden met antwoord 54 van de Heidelbergse Catechismus dat Christus zijn kerk vergadert ‘in eenheid van het ware geloof’. In het hogepriesterlijk gebed bidt onze Heiland om de eenheid van de zijnen, maar Hij vraagt tegelijk om heiliging ‘in uw waarheid’ (Joh. 17:17). Bij die waarheid dient de kerk te blijven, wil zij apostolisch zijn en ‘fundament en pijler van de waarheid (1 Tim. 3:15)”.