De apologetische methode van Tim Keller
Redactie een in waarheid
09-03-13
In de serie Wie zijn de Nieuwe Calvinisten? viel ook regelmatig de naam van ds. Tim Keller, predikant van de Redeemer Church te New York. Het is bekend dat hij binnen de vrijgemaakte kerken hoog aanzien geniet. Heel wat predikanten, theologen en anderen bezochten hem en zijn gemeente. Zijn boek The reason for God – Belief in an Age of Skepticism dat in 2008 verscheen, in het Nederlands vertaald als In alle redelijkheid – Christelijk geloof voor welwillende sceptici, werd binnen enkele maanden twee maal herdrukt. Hij heeft enthousiaste volgelingen als b.v. A. Kamsteeg die in zijn boek Dit is mijn passie, haast geen hoofdstuk schrijft zonder een referentie aan een preek van Keller.
Hoeveel positiefs er ook gezegd kan worden van deze zeer populaire New Yorkse dominee, het is goed om niet alles klakkeloos van hem te kopiëren en te propaganderen. Daarom nemen we met toestemming, een uit het Engels vertaald artikel over van een van de predikanten van onze Canadese zusterkerken, dr. W.L. Bredenhof.
Ter overweging.
De apologetische methode van Tim Keller
Dr. W.L. Bredenhof
In de afgelopen jaren zijn er veel atheïstische boeken op de markt gebracht. Schrijvers als Christopher Hitchens en Richard Dawkins hebben hun best gedaan hun publiek ervan te overtuigen dat het geloof in God niet alleen misleidend is of verkeerd, maar zelfs gevaarlijk en slecht. Deze pogingen hadden tot gevolg dat christenen zich opnieuw gingen uitspreken over hun geloofsovertuigingen en die gingen verdedigen.
Het boek van Tim Keller uit 2008, The Reason for God: Belief in an Age of Skepticism, is zo’n verdediging in een wat populaire vorm. Het heeft zelfs de lijst van bestsellers van de New York Times gehaald.
Tim Keller is niet alleen in de Verenigde Staten, maar over de hele wereld bekend. Toen ik onlangs op de Filippijnen was in Cagayan de Oro, en op mijn hotelkamer een tv-kanaal zocht, kwam ik Tim Keller tegen die een preek of een toespraak hield. Zijn boeken zijn vaak vertaald: The Reason for God bijvoorbeeld in het Portugees, Nederlands (met als titel: In alle redelijkheid), Chinees en Koreaans. Keller is in de christelijke wereld heel beroemd, daarover bestaat weinig twijfel.
Veel gereformeerde christenen voelen zich ook door hem aangesproken. Hij is immers de dominee van de Redeemer PCA in New York City. De PCA (Presbyterian Church of America) kent een verband van plaatselijke kerken die variëren van breed-evangelisch tot streng-confessioneel, maar de meeste mensen plaatsen de PCA onder de gereformeerde kerken. Het is ook zeker waar dat de PCA lid is van de North American Presbyterian and Reformed Council (NAPARC), een organisatie waarbij ook de Canadian Reformed Churches en de United Reformed Churches zijn aangesloten. En dan redeneren sommigen als volgt: als Tim Keller dominee is in de PCA, moet hij wel gereformeerd zijn. Maar zo’n redenering is niet feilloos en noemen we een non sequitur.1
Het is niet mijn bedoeling hier de vraag of Tim Keller al of niet gereformeerd is, breed aan de orde te stellen. In plaats daarvan wil ik mij richten op zijn apologetische methode en kijken of die gereformeerd is. Wanneer hij probeert het christelijk geloof te verdedigen en te promoten, gebruikt hij dan een methode die de gereformeerde grondslagen en principes van de apologetiek weerspiegelt?
Nu hebben we wel een probleem. Voor zover ik weet, heeft Tim Keller daarover nooit rechtstreeks uitgebreid en systematisch geschreven. Maar wij hebben In alle redelijkheid en in dat boek richt hij zich in de eerste plaats tot de ongelovigen. Het is primair een illustratie van zijn methode, geen beschrijving of uitleg van de methode op zich. Wat zijn methode in het boek is, geeft hij kort aan, zodat we die kunnen onderzoeken. Maar ik zal meer aandacht geven aan wat zijn methode uitwerkt.
Sleutelprincipes en grondslag
Voordat we verder aandacht geven aan Keller, wil ik de gereformeerde grondslag en principes voor de apologetiek omschrijven. Sommigen hebben de neiging dit gebied vanuit een pragmatisch perspectief te benaderen en dan moet alles wat ‘werkt’ om ongelovigen te overtuigen, door ons en door God worden goedgekeurd. Maar gereformeerde gelovigen zouden meteen het gevaar moeten zien van zo’n pragmatische aanpak. Wellicht ‘werkt’ de arminiaanse manier van evangeliseren wel zo om iemand zover te krijgen dat hij Christus belijdt – maar moeten wij die daarom goedkeuren? En doet God dat? Wij erkennen dat God allerlei middelen kan gebruiken om zijn doel te bereiken, zelfs gebrekkige of onjuiste. De puriteinen zeiden dan dat God een rechte slag kan slaan met een kromme stok. Maar dat ontslaat ons niet van de verantwoordelijkheid middelen te gebruiken die Hij heeft ingesteld en die Hem dus het meest eren. In de apologetiek betekent dit dat wij die methode moeten zoeken die Hij ons aanreikt.
Waar vinden wij Gods wil in dit opzicht? Welke grondslagen kent de gereformeerde apologetiek? Vanuit een gezonde basis kunnen wij er zeker van zijn dat wij naar Gods wil handelen. Die vaste grondslag vinden wij maar op één plaats: Gods Woord.
We zeggen dat wij geloven in het sola Scriptura-principe van de Reformatie – alleen de Schrift is de gezaghebbende bron voor de theologie en de ethiek. De Bijbel is de norm voor het toetsen en evalueren van alles en iedereen. Wij moeten dit principe ook in de apologetiek toepassen. Een van onze fundamentele geloofsovertuigingen waarover niet te onderhandelen valt, is de onfeilbare waarheid van het geschreven Woord van God dat er in de Bijbel absolute, publieke, objectieve waarheid buiten ons bestaat.
De Bijbel leert ons dat ontzag voor de HEER het begin van alle kennis is (Spr. 1:7). Psalm 111:10 zegt ook dat het ontzag voor de HEER het begin van wijsheid is. Kolossenzen 2:3 herinnert ons eraan dat in Christus alle schatten van kennis en wijsheid verborgen liggen, en dat betreft dus ook het verdedigen van de kennis van Christus door de christen. In Psalm 36:9 lezen wij dat wij in Gods licht het licht zien. En ook Psalm 18:28 vertelt ons dat Hij onze duisternis verlicht.
Dit alles betekent dat Gods Woord in de apologetiek van begin tot eind boven ons staat. Greg Bahnsen, een apologeet van de Orthodox-Presbyteriaanse Kerk, heeft dat goed aangegegeven: ‘Als de apologeet het uitgangspunt van kennis niet benadert vanuit de eerbied voor God, heeft het geen zin om, nadat hij zijn argumenten heeft gegeven, onvoorwaardelijke onderwerping te vragen aan Gods wijsheid die alles te boven gaat.’ 2
Met andere woorden: tenzij we vóór alles uitgaan van de veronderstelling dat het Woord van God waar is en gezag heeft, hebben we onze zaak verraden. We kunnen Gods zegen niet verwachten als we, op welk punt ook, zijn gezag niet erkennen. Als wij daarom discussiëren over de methode, moeten wij echt uitgaan van Gods Woord en ons voortdurend laten leiden door de Schrift. Iedere methode die niet consequent het sola Scriptura hanteert, mag niet stellen dat zij gereformeerd is.
We zouden mogen verwachten dat zo’n methode een duidelijk Godsbegrip heeft. Volgens de Schrift is God onafhankelijk van zijn schepping. Hij heeft niemand nodig en is van niets afhankelijk. Hij bestaat geheel uit eigen kracht en macht. Verder is alleen God absoluut en autonoom – zichzelf tot wet. God is onvergelijkelijk. Zoals Psalm 89:6 zegt: ‘Want wie in de hemel kan vergeleken worden met de HEER?’ Zo kun je zeggen dat alleen God transcendent is, hoogverheven boven ons en alle schepselen. Toch is Hij ook persoonlijk en gaat Hij op verschillende manieren met mensen om. Hier kunnen wij speciaal denken aan het werk van de drie-enige God. Als Vader heeft Hij ons lief. Hij woont in ons met zijn Heilige Geest. Deze werkt het geloof met het Woord en brengt ons tot een levende eenheid met Christus. Daarom zeggen wij dat Hij niet alleen transcendent is, maar ook immanent. Hij is nabij en betrokken op onze levens.
Vanuit de Schrift belijden wij ook dat God de Schepper van alle dingen is en alles onderhoudt en in stand houdt. Paulus zegt in Handelingen 17:28: ‘In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij.’ In Romeinen 11:36 schrijft hij: ‘Voor Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.’ Dezelfde gedachte wordt tot uitdrukking gebracht in Kolossenzen 1:17, maar dan in verband met Christus: ‘En Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem.’ Zonder de drie-enige God kan niets bestaan. Waarheid, kennis, verstand, feiten, wetten – alles is afhankelijk van Gods bestaan. De Bijbel vertelt ons dat deze dingen bestaan omdat God bestaat. Als je dit erkent, is er nog een lange weg te gaan om te komen tot een apologetische methode die Gods Woord de eer geeft die Hem toekomt.
Een methode die consequent het sola Scriptura honoreert, zal ook een goed inzicht geven in wat de mensheid is. De mens werd geschapen naar het beeld van God (en deelt sommige van Gods eigenschappen) maar wel met beperkingen. De mens werd afhankelijk van God geschapen. De zondeval bracht Adam en Eva ertoe te verlangen naar autonomie. Zij wilden vrij zijn van God – zichzelf tot wet zijn. De gevallen mens komt in opstand tegen God en wil zijn eigen leven leiden zonder inmenging van Boven. Het probleem voor de ongelovige is dat deze autonomie slechts zogenaamde autonomie kan zijn.
De ongelovige bedriegt zichzelf door te denken dat hij onafhankelijk is van God. Intussen vertelt de Schrift ons dat hij de waarheid ten onder houdt door zijn onrechtvaardigheid (Rom. 1:18). Diep in zijn hart weet de niet-wedergeboren mens dat er een heilige God is met een heilige wet, maar vanwege de zonde blijft hij zichzelf onafhankelijk verklaren (Rom. 1:32). Soms zal hij ook handelen, denken en spreken in termen van de waarheden volgens de christelijke wereldvisie. Deze inconsequenties bevestigen slechts het bijbels onderwijs, dat ongelovigen in hun ongeloof volhouden als een vorm van dwaasheid en opstand. Uiteindelijk is zonde irrationeel en onlogisch.
Wedergeboorte verandert het beeld. De gelovige erkent zijn volledige afhankelijkheid van God. In principe kan de gelovige steeds alle soorten geopenbaarde waarheid van God ontvangen. Toch is het waar dat in de praktijk de gelovige nog steeds strijdt met zijn zonde. Daarom zullen er ook in het leven en in het denken en spreken van de gelovige inconsequenties zijn. Echter, door de genade van de Heilige Geest, staan christenen ervoor open dat deze inconsequenties aan het licht komen en opgelost worden.
Er valt nog veel meer te zeggen over een gereformeerde apologetische methode. Maar laat mij hier mogen eindigen met nog een belangrijk punt van het bijbels onderwijs over de zondeval van de mens: de antithese. Dit onderwijs, waarop Abraham Kuyper en anderen in onze gereformeerde theologische erfenis zo sterk de nadruk hebben gelegd, is ernstig in gevaar en dreigt in onze tijd verloren te gaan. De Bijbel zegt dit: de mensen gaan ten onder in leugens en zijn in principe niet in staat de waarheid te herkennen, en zeker niet in theorie of praktijk de reddende genade te (her)kennen, of zij moeten in verbinding staan met de bron van alle waarheid, die kan redden. Je staat aan de ene of de andere kant van de antithese. In 2 Korintiërs 6:15 staat: ‘Waarin lijken Christus en Belial op elkaar? Wat hebben een gelovige en een ongelovige gemeen?’ Amos 3:3 bevestigt dit: ‘Gaan er ooit twee samen op weg zonder bij elkaar te zijn gekomen?’ Er bestaat geen neutraal terrein tussen de gelovige en de ongelovige. Hoewel zij op dezelfde aarde wonen, bevinden zij zich in twee verschillende, antithetische werelden. De een zit volledig vast aan de zogenaamde autonomie en de ander belijdt zijn afhankelijkheid van God en zijn openbaring. Om vooruit te komen in de apologetiek moet je het Woord van God toepassen. De Heilige Geest wil het Woord gebruiken om de ogen van een ongelovige te openen en hem de harttransplantatie geven die hij zozéér nodig heeft. Een gereformeerde methode moet daarom een bijbelse methode zijn van begin tot einde.
De methode van Tim Keller
Nu kunnen wij de methode van Keller verder gaan bekijken aan de hand van bijbelse principes. Weer moeten wij ons beperken tot zijn boek In alle redelijkheid. Dit is een goed geschreven en overtuigend boek. Keller communiceert effectief als hij schrijft en preekt. Hij is sympathiek en komt over als iemand die zijn gehoor begrijpt. Zijn gaven staan niet ter discussie. Dit gezegd hebbend, moeten wij erkennen dat overtuigingskracht nog niet wijst op de waarheid of op een correcte methode. Per slot van rekening zijn er veel mensen die door bedrieglijke of slechte argumenten overtuigd raken van onjuistheden.
Zoals al eerder gezegd is, richt In alle redelijkheid zich tot sceptici en niet tot christenen. Het is een poging ‘geloof in een tijd van scepticisme’ aan te bevelen. De titel kan doen vermoeden dat Keller niet meer dan geloof in een godheid bepleit. Zijn boek maakt echter duidelijk genoeg dat het uiteindelijk zijn bedoeling is mensen tot het christelijk geloof en een christelijke visie op de wereld te brengen. Zo schrijft hij bijvoorbeeld hoofdstukken over zonde, het evangelie, het kruis en de opstanding.
Hierbij kunnen we ons afvragen of Keller inderdaad de Bijbel als uitgangspunt neemt. Over het algemeen is hij iemand die de Bijbel serieus lijkt te nemen.
In de inleiding van In alle redelijkheid schrijft hij dat hij naar New York kwam om een kerk te planten die zich zou houden aan de orthodoxe, historische dogma’s van het christendom, inclusief de onfeilbaarheid van de Bijbel.3 Uitstekend!
Echter, ik vraag mij af of Keller in zijn apologetiek consequent is bij de toepassing van zijn keus voor het gezag van de Schrift. Hij beschrijft zijn methode als ‘kritisch rationeel’. Zo introduceert hij deze methode bij de lezers van In alle redelijkheid als volgt:
Ze gaat ervan uit dat velen of zelfs de meeste rationele mensen enkele argumenten overtuigend zullen vinden, hoewel er geen argument bestaat dat iedereen overtuigt, ongeacht zijn standpunt. Ze gaat ervan uit dat sommige geloofssystemen redelijker zijn dan andere, maar dat alle argumenten uiteindelijk rationeel te vermijden zijn. Dat betekent dat er altijd wel een reden te vinden is die niet puur uit vooroordeel of koppigheid bestaat, om eraan te ontsnappen.
Maar wij mogen geloofsovertuigingen wel degelijk evalueren, we mogen alleen geen concluderend bewijs verwachten, en het is ook niet eerlijk dit te vereisen. Zelfs wetenschappers handelen niet zo.4
Zoals hier beschreven wordt, doet de methode van Keller geen recht aan het Woord van God. Zij spreekt de gevallen mens aan als een redelijk wezen en zij veronderstelt dat het intellect van de ongelovige niet is beïnvloed door de zondeval. Verder spreekt hij in ditzelfde gedeelte over de noodzaak theorieën te vinden die ‘empirisch kunnen worden geverifieerd’. Zijn conclusie is de ongelovige voor te stellen dat wij het bewijs voor de verschillende geloofsovertuigingen gaan wegen en kiezen voor de ‘meest redelijke’. Deze methode laat zien dat ze tekortschiet, omdat ze geen rekening houdt met de effecten die de zonde heeft op de geest. Keller vleit daarom de ongelovige in plaats van hem te confronteren met zijn positie. Door liever te beginnen met de rede dan met de Schrift verraadt Keller juist de zaak die hij wil verdedigen en promoten.
Dit wordt nader geïllustreerd als hij de relatie tussen de wetenschap en het christendom bespreekt, vooral als hij het over de oorsprong van alle dingen heeft. Terwijl hij de evolutie verwerpt als ‘een allesomvattende theorie’ of wereldvisie, gelooft Keller dat ‘God een proces van natuurlijke selectie heeft geleid’. Hij bespreekt hoe verschillend christenen zijn in hun opvattingen over de relatie tussen wetenschap en de Bijbel, en hij laat de deur open voor theïstische evolutie. Daardoor wil hij het christelijk geloof redelijk doen lijken voor twijfelaars. Wie zou immers zo onredelijk kunnen zijn vragen te hebben bij de overtuigde conclusies van de wetenschap? In Kellers benadering overtroeft de wetenschap hier de Schrift en moet deze opnieuw worden geïnterpreteerd om aan te sluiten bij de redelijke conclusies van de wetenschap. Dit is betreurenswaardig en wijst op een inconsequentie in zijn methode.6
Nog een opmerkelijk voorbeeld wordt gevonden in het hoofdstuk waarin hij de zonde behandelt. Keller erkent dat velen vandaag het begrip zonde beledigend of belachelijk vinden. Hij suggereert dat dit misschien komt doordat de christelijke leer over de zonde verkeerd begrepen wordt. Keller probeert dan ‘de betekenis van zonde’ uit te leggen door een beroep te doen op de definitie van Kierkegaard: ‘Zonde is: in wanhoop niet zichzelf willen zijn voor God.’7 Vervolgens maakt Keller een gedachtesprong door Kierkegaards redelijk klinkende standpunt te identificeren met de Bijbel:
Dus, volgens de Bijbel is de primaire regel om de zonde te definiëren niet alleen maar het doen van slechte dingen, maar het is het ultiem maken van de goede dingen. Je gaat proberen een gevoel van eigenwaarde vast te stellen door iets anders meer centraal te stellen voor jouw belang, doel en geluk dan jouw relatie met God.8
Keller veronderstelt dat Kierkegaards positie de bijbelse is. Het enige beroep dat hij doet op de Schrift zelf, is het eerste gebod, ‘geen andere goden voor mijn aangezicht hebben’. Maar dat gebod zegt niets over onze identiteit en dus is het een hele sprong om daar te komen vanuit Kierkegaards definitie. Waarom begint hij dan met Kierkegaard, nou niet bepaald een toonbeeld van bijbelse orthodoxie?
Waarom begint hij niet bij 1 Johannes 3:4: ‘zonde is wetteloosheid’? Of, Keller is immers presbyteriaan, waarom niet bij vraag en antwoord 14 van de verkorte Westminster Catechismus: ‘Zonde is ongehoorzaamheid en je op geen enkele manier conformeren aan Gods wet.’ Zoals het er staat, loopt Keller doordat hij nalaat bij de Schrift te beginnen, het gevaar de zedelijkheid te definiëren of in beeld te brengen op een manier die geen rekening houdt met het heilige karakter en de aard van God als de basis voor de ethiek.
Die problemen zijn er ook waar Keller de consequenties van de zonde bespreekt. Hij beschrijft de persoonlijke, sociale en kosmische consequenties van de zonde. Hij laat echter na de eeuwige consequenties van de zonde in dit hoofdstuk te beschrijven. Ja, in een eerder hoofdstuk doet hij wel een poging deze vraag te beantwoorden: ‘Hoe kan een liefdevolle God mensen naar de hel sturen?’ Maar zelfs daar wordt de gedachte dat een eeuwige, bewuste hel een goddelijke straf is voor de zonde, toch afgezwakt. Keller geeft er de voorkeur aan te beklemtonen dat ‘de hel eenvoudig een in vrijheid gekozen identiteit is los van God op een traject naar de oneindigheid’.9
Leert de Bijbel ons dit? Hoe is dit te rijmen met het lijden en sterven van Christus? Nam Christus in vrijheid een ‘los van God gekozen identiteit aan’ toen Hij voor ons aan het kruis de hel ervoer? Nee, de Bijbel leert ons dat de hel een plaats is waar men niet aan God en zijn toorn kan ontsnappen (Mat. 25:41,46; Rom. 25:6). De zondaar die geen berouw toont, zal een eeuwige identiteit hebben, waarin hij de hand van Gods toorn van zeer nabij zal voelen.10 Aan het kruis werd Jezus, in de plaats van de uitverkorenen, aangevallen door de toorn van God. In de theologie zeggen wij dat zijn offer verzoenende plaatsvervanging was. Keller wijst niet duidelijk genoeg op de eeuwige consequenties van de menselijke zonde en dus schrijft hij ook zwak over de volle betekenis van het kruis.
Op deze belangrijke punten faalt Kellers methode niet alleen in het consequent bouwen op het fundament van de Schrift, maar geeft hij ook een verkeerde voorstelling van God en richt hij zich niet adequaat tot de ongelovige wat betreft zonde. In zijn pogingen ‘redelijk’ te zijn en zo veel mogelijk aanstoot te vermijden, minimaliseert hij het werkelijke probleem van de ongelovige: opstand tegen de heilige God. De ongelovige valt Gods eer aan door de waarheid in ongerechtigheid ten onder te houden. Door dit te relativeren slaagt Keller er niet in de bijbelse leer van de antithese consequent uit te werken. Hij doet de ongelovige hiermee echt tekort. Liever dan gevleid te worden met klaarblijkelijke wereldse wijsheid, moeten ongelovigen geconfronteerd worden met het feit dat zij opstandig leven in Gods wereld. Zij eten Gods voedsel. Zij ademen Gods lucht in. Zij gebruiken Gods rekenkunde om het gezinsbudget te bepalen. Ze gebruiken Gods wijsheid om in feite te reizen waarheen zij maar willen. Toch doen ze alsof deze drie-enige God niet bestaat; of, áls er een God bestaat, dat Hij hen niet zal oordelen en rechtvaardig straffen voor hun zonden.
Op één punt in In alle redelijkheid komt Keller dicht bij zo’n bijbelse casus. Dat is in de hoofdstukken 8 en 9. Aan het einde van hoofdstuk 8 schrijft hij het volgende:
Degenen die pleiten tegen het bestaan van God zijn op de goede weg als zij inductie, taal en hun cognitieve talenten gebruiken, want dat is gewoon heel logisch in een universum waarin God die zaken heeft geschapen en steunt door zijn macht. (…) Ik wil niet bewijzen waarom God misschien bestaat. Ik wil laten zien dat je al weet dat God écht bestaat.
Ik zou graag de lezer – wat hij als intellectueel ook denkt – ervan willen overtuigen dat het geloof in God onvermijdbaar is, een ‘basis’-geloof dat we niet kunnen bewijzen, maar dat wij onmogelijk kunnen ontkennen. We weten dat God er is. Daarom: zelfs als wij echt geloven dat het leven geen betekenis heeft, kunnen wij gewoon niet zó leven.11
In het volgende hoofdstuk behandelt Keller een casus over God in verband met moraliteit. Hij bespreekt verschillende opties voor morele plicht en laat zien hoe zij stuk voor stuk mislukken. Hij concludeert: ‘Als er geen God is, is er ook geen manier om te zeggen of een handeling “moreel” of “immoreel” is, maar men kan alleen maar zeggen: “Ik vind dat…”!’12
Keller probeert inderdaad te laten zien dat de ongelovige al weet dat God er is en dat Hij achter ons gevoel van morele verplichting staat. Dit is het beste deel van In alle redelijkheid. Ik zou willen dat Keller dit argument verder had ontwikkeld en zijn boek rondom dit thema had opgebouwd, omdat deze benadering echt bijbels is. Het past bij wat Paulus schrijft in Handelingen 17:28 en Romeinen 11:36. Hij had dit verder kunnen uitbouwen door te betogen hoe de wetenschap, de logica, de wiskunde – alles! – alleen maar adequaat verklaard kunnen worden in een bijbelse, christelijke visie op de wereld.
Meer dan één recensent heeft een parallel getrokken tussen Tim Keller en C.S. Lewis. Keller verwijst herhaaldelijk naar Lewis.13 In minstens één geval gebruikte Lewis net zo’n argument als Keller aan het slot van hoofdstuk 8 en in heel hoofdstuk 9. Maar wij zien vaker dat Lewis de traditionele apologetische benaderingen gebruikt, die vooral onder invloed van bisschop Butler ontwikkeld waren in de kerk van Engeland. Deze benadering volgt consequent het arminianisme van Butler en anderen. Lewis was ook niet gereformeerd in zijn theologie en dus is het niet verrassend als je hem meestal een methode van apologetiek ziet gebruiken, waarvan een gereformeerd theoloog afstand zou nemen. Maar Keller is predikant in de PCA. Op papier is hij presbyteriaan, gebonden aan de Westminster Confessie. Op een gegeven moment gaf hij zelfs les aan het Westminster Theological Seminary – dezelfde instelling waar Cornelius van Til leiding gaf aan een reformatie in de apologetiek in de vorige eeuw. Het is jammer dat er zo weinig is terug te vinden van die reformatie in In alle redelijkheid.
Misschien heeft God het boek van Keller en zijn werk gebruikt om mensen echt tot Christus te brengen. Ik ben er blij mee wanneer dat het geval is. Maar vanwege de tekortkomingen die ik boven heb beschreven, kan ik zijn methode niet aanbevelen. In onze apologetiek moeten wij streven naar trouw aan Gods Woord. Die trouw moet consequent zijn – wij moeten het gezag van de HEER van het begin tot het einde honoreren. Alleen als wij dat doen, mogen wij geloven dat onze genadige God onze inspanningen zal zegenen.
Dr. Bredenhof is predikant van Canadian Reformed Church te Hamiton-Providence Ontario, Canada.
Noten:
- Een ‘non sequitur’ is een logische denkfout waar de conclusie niet volgt uit de veronderstelling. In dit geval kan het lidmaatschap van de PCA niet garanderen dat iemand consequent en confessioneel gereformeerd is.
- Greg L. Bahnsen, Van Til’s Apologetic: Readings & Analysis (Philipsburg: P & R Publishing, 1998), p. 3.
- Timothy Keller, The Reason for God: Belief in Age of Skepticism (New York: Dutton, 2008), p. xiv.
- Keller, The Reason for God, p. 120.
- Keller, The Reason for God, p. 94.
- Zie voor een gereformeerde behandeling van deze problemen Jason Lisle, The Ultimate Proof of Creation: Resolving the Origins Debate (Green Forest: Master Books, 2009).
- Geciteerd door Keller, The Reason for God, p. 162.
- Keller, The Reason for God, p. 162. De klemtoon is van Keller.
- Keller, The Reason for God, p. 78.
- Maar wat betekent 2 Tess. 1:9 dan – zou je kunnen vragen. De NIV vertaalt: ‘Zij zullen gestraft worden met een eeuwigdurende vernietiging en buitengesloten zijn van de aanwezigheid van de Here en van de majesteit van zijn macht.’ Een oplossing zou kunnen zijn ‘de aanwezigheid van de Heer’ op te vatten als ‘de genadige aanwezigheid van de Here’, zijn aanwezigheid waarin Hij mensen zegent. Een betere oplossing wordt echter gevonden in de voetnoten van de vertalers van de ESV. Zij merken op dat het Grieks ook kan worden vertaald als: ‘Zij zullen de eeuwige vernietiging lijden die komt door de aanwezigheid van de Heer…’
- Keller, The Reason for God, p. 141-142. De klemtoon is van Keller.
- 12. Keller, The Reason for God, p. 153.
- 13. Zie Keller, The Reason for God, p. 269. Noot 10 suggereert dat Kellers methode van ‘kritische rationaliteit’ is overgenomen van Lewis.