Ethiek

Kerkverband

Nieuwe artikelen
Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Canada en de Nederlandse kerken – GKv (4)

 

Redactie een in waarheid

12-01-13

 

We vervolgen de serie over de rapportage die de Canadese broederschap heeft geschreven over hun bezoeken en bevindingen ten tijde van de zgn. buitenlandweek van de generale synode van de gereformeerde kerken vrijgemaakt (GKv).

 

Als laatste onderdeel publiceren we het eindrapport van de subcommissie dat in dat in haar Bijlage 5 is opgenomen.
De volgende keer hopen we in een nawoord de betekenis van het werk van onze Canadese broeders te duiden.


De gehele rapportage omvat  de volgende bijlagen:

 

Bijlage 1        – Verslag bezoek GS Harderwijk 28 maart - 2 april 2011

Bijlage 2        – Toespraak tot de Synode van Harderwijk
Bijlage 3        – Interimrapport Subcomité aan BBK 9 maart 2011

Bijlage 4a      - BBK discussiestuk voor de vergadering van 19 april 2012

Bijlage 4b      - Antwoord van Subcomité op BBK discussiestuk

Bijlage 5        - 2012 Gedetailleerd rapport over de zorgen t.a.v. de GKv

 

De vetgedrukte bijlage wordt dus in deze aflevering aangeboden.

  

Afkortingen

De rapporteurs gebruiken de volgende afkortingen:

 

BBK     – Relations Foreign Churches (Betrekkingen Buitenlandse Kerken)

CanRC – Canadian Reformed Churches

CRCA – Committee for Relations with Churches Abroad

DKE    – Deputies for Church Unity (Deputaten Kerkelijke Eenheid)

EF      – Ecclesiastical Fellowship (zusterkerkrelatie)

FRCA   – Free Reformed Churches of Australia

FRCSA – Free Reformed Churches of South Africa

NAPARC - North American Presbyterian and Reformed Council

NRC    – Netherlands Reformed Churches (Nederlands Gereformeerde Kerken)

OPC    – Orthodox Presbyterian Church

RCN    – Reformed Churches in the Netherlands (GKv)

URCNA – United Reformed Churches of North America

TUK    – Theological University Kampen

 

Bijlage 5

 

GEDETAILLEERD RAPPORT (afgesloten augustus 2012)

ZORGEN VAN HET SUBCOMITÉ NEDERLAND VAN HET

COMITÉ VOOR BETREKKINGEN MET BUITENLANDSE KERKEN

BETREFFENDE DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND (Vrijgemaakt)

 

De Synode van Burlington 2010 van de Canadese Gereformeerde Kerken (CanRC) heeft de betrekkingen met de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKv) behandeld.  Zij ziet veel om dankbaar voor te zijn in de GKv en besluit om de zusterkerkrelatie met de GKv voort te zetten. Maar de Synode heeft ook de zorgen van de CanRC over de broeders en zusters in de Here daar kenbaar gemaakt, en veel gebeden dat zij trouw mogen zijn aan het Gereformeerde geloof.  Om een aantal zorgen over de GKv, geuit door zowel het Comité voor Betrekkingen met Buitenlandse Kerken (CRCA) als door een aantal kerken, heeft de Synode Ds. J. DeGelder, broeder G. J. Nordeman, Ds. J. Moesker (samenroeper) en Dr. C. Van Dam tot dit subcomité benoemd. De Synode van Burlington 2010 heeft dit comité de opdracht gegeven (Artikel 86) om:

 

4.4.1.  Onze ernstige zorgen uit te spreken dat


4.4.1.1. De synode van Zwolle van de GKv niet van Dr. Harinck, professor verbonden aan de Theologische Universiteit te Kampen, heeft verlangd om zijn controversiële opmerkingen terug te nemen;


4.4.1.2. De Theologische Universiteit niet zorgvuldiger is omgegaan met de benoeming van Dr. Paas tot lector; en er bij de GKv op aan te dringen alsnog in deze zaak op te treden.

 

4.4.2.  Onze ernstige zorgen uit te spreken inzake een verandering in de wijze waarop  Bijbelse hermeneutiek functioneert binnen de GKv en deze te bespreken.

 

4.4.3.  Speciale aandacht te geven aan het komende rapport over de rol van de vrouw in de kerk.

 

In de vergaderingen van ons subcomité, gehouden sinds onze benoeming door de Synode van Burlington 2010, hebben wij besloten ons te concentreren op drie zaken, die onderdeel uitmaakten van het mandaat door de Synode van Burlington 2010 aan dit subcomité gegeven:       

  1. De Schriftvisie aan de Theologische Universiteit te Kampen
  2. Het werk van de deputaten Man/Vrouw in de Kerk
  3. Samensprekingen tussen de GKv en de Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) over eenheid.

In een brief van maart 2011, geadresseerd aan de GKv deputaten, hebben wij voorafgaand aan de week voor buitenlandse delegaties in een interim-rapport onze zorgen naar voren gebracht. Wij hebben dit in een geest van broederlijke bezorgdheid gedaan. Per slot van rekening luidt Regel 1 van de Regels voor zusterkerkrelaties: “De kerken zullen elkaar bijstaan in het onderhouden, verdedigen en bevorderen van het gereformeerde geloof in leer, kerkregering, tucht en liturgie, en waken tegen afwijkingen”. Dus het interim-rapport aan de Deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken (BBK) was bedoeld om een serieuze dialoog te bevorderen. De inhoud geeft onze overwegingen van destijds aan.

 

Inmiddels heeft de Synode van Harderwijk haar werk vrijwel afgerond en hebben wij wat tijd gehad om na te denken over haar besluiten, voor zover die voor ons beschikbaar waren.  We hebben hier en daar het interim-rapport herzien en aangevuld en bieden het aan de deputaten BBK aan ter overweging en voor bespreking met ons in april, als voorbereiding van ons rapport aan de volgende Synode van de CanRC in Carman, Manitoba in 2013.

 

 

1. ZORGEN OVER DE SCHRIFTVISIE IN KAMPEN

 

Als deputaten zijn wij bezorgd over aanwijzingen dat de klassieke gereformeerde Schriftvisie, zoals die in de Schrift wordt gevonden (bijv. Johannes 17:17; 2 Tim. 3:16; 2 Pet. 1:21) en wordt beleden in de Nederlandse Geloofsbelijdenis Artikelen 2 tot 7, is verzwakt. Er zijn verschillende redenen voor deze zorgen.

Samengevat zijn die:

  1. De handhaving  van Dr. Paas als universitair docent aan de TUK
  2. De dissertatie van Dr. Koert van Bekkum, goedgekeurd door de TUK
  3. De afwijzing van bezwaren door  de Synode Zwolle-Zuid (2008). 

A.      De handhaving van Dr. S. Paas als docent aan de TUK

 

Onze waarnemingen

 

Wij zijn dankbaar voor de goede elementen in de dissertatie van Dr. Stefan Paas, die we gebruiken in de herziene Engelse druk: Creation and Judgement: Creation Texts in Some Eighth Century Prophets (Oudtestamentische Studiën 47, Leiden: Brill, 2003) - Schepping en Oordeel: Teksten over de schepping bij een paar profeten uit de achtste eeuw -.

Tegenover huidige schriftkritische standpunten is zijn voornaamste stelling dat een scheppingsgeloof al onder de profeten uit de achtste eeuw werd gevonden.

Wij zijn echter zeer teleurgesteld dat hij zichzelf volledig identificeert met “een godsdienst-historische benadering” (20-31). We zouden hebben verwacht dat hij, als Gereformeerd wetenschapper, duidelijk zou hebben verklaard dat hij, hoewel hij de godsdienst-historische benadering niet aanhangt, toch deze benadering zal gebruiken om aan te tonen dat men, zelfs op basis van die veronderstellingen, een scheppingsgeloof kan verdedigen bij de profeten uit de achtste eeuw. Zoals deze dissertatie er nu ligt, blijkt op geen enkele manier dat de schrijver zich distantieert van de schriftkritische benadering, inclusief alle onbijbelse veronderstellingen die ermee samengaan.

 

Laten we binnen de beperkingen van dit rapport het bovenstaande zo kort mogelijk illustreren.

  1. Dr. Paas schrijft op blz. 24:

    Fundamenteel voor de schrijver (Dr. Paas) lijkt het om allereerst en bovenal vast te stellen dat godsdiensthistorie  een historie is van godsdienst in het kader van historische gebeurtenissen en niet een historie van God. Met andere woorden, het verklaren dat YHWH een afgeleide is van El, is geen uitspraak over de theologische werkelijkheid van de goddelijke waarheid. Het is alleen maar een vaststellen dat in de eerste perioden van Israëls godsdienstgeschiedenis de vereerders van God grotendeels dezelfde eigenschappen aan YHWH toedichtten als aan El werden toegedicht, en dat de Kanaänitische El-verering in grote mate de bron was van de concepten, waarvan het volk Israel gebruik heeft gemaakt om hun geloof in hun God vorm te geven.

    Wij zouden op het bovenstaande graag als volgt willen reageren:
    1. Om een onderscheid te maken tussen “de theologische werkelijkheid van de goddelijke waarheid” en de “historische manifestatie” (zoals in de Schrift wordt beschreven) scheidt wat de Schrift vertelt over de actuele werkelijkheid.
    2. Is de godsdienst van Israel gebaseerd op openbaring van God of is hij gebaseerd op menselijke fantasie? Om te zeggen dat “de Kanaänitische El-verering in hoge mate de bron vormde van de concepten die het volk Israel gebruikte om zijn Godsgeloof vorm te geven”, is ontkennen dat God door zijn Mozaïsche openbaring het geloof in Hem heeft vormgegeven.
    3. Het is verontrustend om te zien dat alles wordt gekwalificeerd als “fundamenteel voor de schrijver” (namelijk Dr. Paas)
  2. Dr. Paas merkt op dat ook andere beperkingen in de historische methode impliceren dat deze methode “geen ’bovennatuurlijke’ openbaringen toestaat” (25) en dat religie wordt uitgelegd “als een menselijke (zijn nadruk) activiteit” (26). Terwijl hij erkent dat “voor een dieper begrip van het Oude Testament en voor een theologische beoordeling van de godsdienst van het oude Israel, meer dan een historische benadering vereist is”, bevestigt hij niettemin dat “voor het theologisch lezen van het Oude Testament niet aan de historische benadering van het oude Israel kan worden voorbijgegaan.” (27-28).

    In antwoord hierop zouden wij graag willen vragen hoe dit mogelijk is. Als de Schrift Gods openbaring is en authenticiteit in zich zelf heeft, wat voor positiefs zou het onderzoek van de Schrift dat zich uitsluitend onderwerpt aan de menselijke rationaliteit zonder acht te slaan op Gods werk, dan mogelijk nog kunnen opleveren? Elk resultaat zal een ondermijning van de Schrift zijn, want als men zich eenmaal aan de restricties van de historisch-kritische school onderwerpt, zijn de resultaten voorspelbaar.

    Vergelijk de volgende onbijbelse conclusies, waartoe Dr. Paas komt:
    • Gen. 2:4b-25 wordt toegeschreven aan een auteur, Yahwist genoemd, die dit mogelijk tijdens de vroege- of middenperiode van de monarchie heeft geschreven. En van Gen. 1-2:4a wordt gezegd dat het een priesterlijk document is, dat dateert uit de Perzische periode (na de ballingschap) (32-34). Wat Genesis zegt is daarom van weinig belang voor de geschiedenis van de scheppingstheologie van voor de ballingschap (36). In het licht van dit alles concludeert Paas dan ook dat “de eerste verwijzingen naar het geloof van Israel in YHWH als Schepper van de wereld uit de vroege koningenperiode stammen” (49),
    • Het bovenstaande is ronduit in tegenspraak met wat de Schrift ons bevestigt over wat er is geschied. Indien men niet het getuigenis van Genesis 1 en 2 wil accepteren, moet men dan niet eveneens Gods openbaring over het vierde gebod op de berg Sinaï ontkennen? Want volgens Paas wist Israel niet van de schepping tot de periode van de vroege monarchie. 
    • Vanwege het aannemen van de historisch-kritische methode en die van de godsdienst-historische school, trekt Paas meer conclusies die rechtstreeks in strijd zijn met de Schrift, zoals:
      • ­het scheppingsgeloof van Israel heeft een Kanaänitische achtergrond en is mogelijk beïnvloed door Egyptische ideeën (49, 121-132, 437)
      • ­Israel is ontstaan uit migranten en uit de Kanaänitische bevolking  in ongeveer 1175 BC “de  stammen die bekend werden als Israel” (113-114)
      • ­de verhalen van de Exodus en de Verovering van Kanaän zijn ideologische of theologische reflecties, die misschien enige historische waarde hebben. (120)
         
    • Paas beschouwt de schepping als een mythe, samen met veel van Genesis 1-11 (104). Voor Paas is een sleutelelement bij een mythe dat deze buiten onze tijd staat, buiten de historie (102). “Gebeurtenissen geregisseerd door God in een tijd die buiten de onze staat, worden in het bijzonder in de Oergeschiedenis (Gen. 1-11) gevonden. … We zouden kunnen zeggen dat Israel van Kanaänitische oorsprong was… en daarom ook was geworteld in een mythisch denkklimaat. Op deze manier is het mogelijk om aan de mythe te denken als één van de fundamenten (en misschien wel het fundament bij uitstek) van Israels godsdienst” (104).

 

Anderen die bezwaren kenbaar hebben gemaakt

 

Zoals u weet, zijn wij niet de eersten die dit soort bezwaren kenbaar hebben gemaakt. Soortgelijke zorgen werden al in een officieel bezwaarschrift naar voren gebracht door 7 predikanten. Zij wijzen erop, gebruik makend van de Nederlandse editie van zijn dissertatie, dat Dr. Paas schriftkritische theorieën aanhangt, die geen recht doen aan de Schrift en zijn goddelijk gezag. Naar onze mening zijn deze bezwaren gerechtvaardigd. Maar de TUK heeft verzoekschriften om de benoeming van Dr. Paas opnieuw te bezien afgewezen.

 

Ook Prof. J. Douma heeft geprotesteerd in een artikel in het Nederlands Dagblad van 3 april 2009 (op de site van het ND geplaatst op 6 april 2009 - zie http://www.nd.nl/artikelen/2009/april/06/dissertatie-stefanpaas-botst-met-godsopenbaring). Zijn bezwaren komen overeen met die  hierboven zijn beschreven. Hij hoopte op een antwoord van de TUK. Kampen heeft met een artikel van de hand van Prof. Kwakkel geantwoord, waarin hij het werk van Dr. Paas verdedigde. De voornaamste argumenten zijn:

  • Zijn werk is een Oudtestamentische dissertatie en wanneer men een dissertatie schrijft, heeft men te werken volgens de methode en principes van de godsdienst-historische school. Men kan zijn persoonlijk geloof niet delen, of veronderstellen dat de Bijbel betrouwbaar is.
  • Als u wilt weten wat Paas gelooft, zou u zijn boeken over evangelisatie en kerkplanting moeten raadplegen.
  • Paas was in staat om te laten zien dat de profeten Jesaja, Amos en Hosea in de HEER als Schepper geloofden. Hij heeft die conclusie getrokken tegenover wetenschappers die handhaven dat een scheppingsgeloof pas van na die profeten stamt.
  • Het oudtestamentische onderwijs in Kampen gaat niet in een historisch-kritische richting. Het was echter voor Paas onrealistisch om zijn dissertatie vanuit een gereformeerd standpunt te schrijven.
  • Het verschil tussen mythe en historie is veel kleiner bij Paas dan Douma stelt en Paas’ idee van de mythe komt overeen met wat Douma schrijft, namelijk dat wat God en Jezus Christus voor ons hebben gedaan in onze geschiedenis, de basis vormt voor ons geloof.

Een paar van de bovengenoemde punten werd ook door Paas vermeld in het interview met het Nederlands Dagblad (laatst herzien 6 april 2009).

 

Onze evaluatie

 

De redenen voor de weigering van de TUK om de benoeming van Dr. Paas te heroverwegen of te herroepen zijn niet erg overtuigend. Kort samengevat is ons antwoord als volgt: 

  • Een Christen, ook een Christenwetenschapper, kan niet twee gescheiden levens leiden - het ene als gelovige, het andere als een schriftkritische geleerde die zijn onderzoek op onbijbelse vooronderstellingen baseert. Alles wat we doen, moet tot eer van God worden gedaan (vgl. 1 Cor. 10:31). Het leven is één. Het is daarom niet iets om trots op te zijn dat men voor de echte standpunten van Paas naar een aantal van zijn andere geschriften moet gaan.
  • Het lezen van de dissertatie van Dr. Paas laat heel duidelijk de indruk achter dat hij staat achter wat hij beweert. Iets daarvan hebben we al eerder laten zien. Bij ons weten distantieert hij zich nergens duidelijk van zijn methodologie. Hij geeft eerder de sterke indruk dat hij gelooft in wat hij schrijft. Paas identificeert zichzelf met de manier van denken van de godsdienst-historische school.
  • Bovendien, in tegenstelling tot wat het antwoord van Kampen gesuggereerd, laat hetgeen Paas op een populaire manier in de periodiek ‘Wapenveld’ schrijft, iets zien van dezelfde kritische veronderstellingen. Hij heeft later op zo’n manier in ‘Wapenveld’, nummer 51:5 (2001) geschreven, dat daaruit blijkt dat de historiciteit van Genesis 1 en 2 niet belangrijk voor hem is, maar “wellicht is het zo gebeurd” als in Genesis wordt verhaald. De boodschap en niet of het inderdaad is gebeurd, is belangrijk. Maar wat is het nut van de boodschap, als de gebeurtenis waarop deze is gebaseerd, nooit heeft plaatsgevonden? (Voor het hele artikel, zie http://www.wapenveldonline.nl/viewArt.php?art=424). Dus, in het licht van Paas’ benadering van de historiciteit van Genesis 1, is het moeilijk om de verklaring van Kampen te accepteren, dat Paas’ benadering slechts een kwestie is van het trachten te voldoen aan academische vereisten.
    Zijn schriftkritische standpunt blijkt ook elders.
  • Het commentaar van Kampen dat het verschil tussen mythe en historie bij Paas kleiner is dan Douma beweert, is niet erg duidelijk en helpt ons daarom niet veel verder. Paas’ gebruik van de mythe in het artikel in ‘Wapenveld’ gaat voorbij aan de vraag van historiciteit. Die is voor hem van secondair belang.
  • Wij accepteren de verzekering van de TUK dat hun onderwijs niet in een historisch-kritische richting gaat, maar onze bezwaren zijn wel reëel.

 Onze conclusies 

  • Wij betreuren het dat aan de benoeming van Dr. Paas werd vastgehouden, ondanks gerechtvaardigde kritiek. We zouden mogen verwachten dat iedere predikant, die er zulke standpunten op nahoudt, op staande voet zou zijn geschorst. Deze standpunten zijn in strijd met de Schrift en onze Belijdenisgeschriften. We oordelen natuurlijk niet over het persoonlijk geloof van Dr. Paas. We beoordelen alleen wat hij schrijft.
  • Door het tolereren van de benoeming van Dr. Paas, ondanks de bezwaren die tegen zijn wetenschappelijk werk zijn ingebracht, zal de TUK in de toekomst waarschijnlijk niet langer in staat zijn om iemand ter verantwoording te roepen als het om schriftkritische standpunten gaat. Het lijkt ons dat de episode Paas, als het hierbij wordt gelaten, Kampen weerloos zal maken tegen toekomstige tolerantie van schriftkritisch en mensgericht onderwijs, dat de Schrift en zijn Auteur niet eert. Geen tuchtmaatregel nú lijkt dan ook elke tuchtmaatregel in de toekomst zeer moeilijk te maken.
  • De zaak is ernstig, want uiteindelijk spreken we hier niet enkel over een methode, maar over een ideologie van ongeloof. De ideologie bepaalt hoe we de feiten rangschikken en hoe we er tegen aan kijken. De duidelijke betekenis en bedoeling van de Schriften hebben niet langer het laatste woord, maar de mens. Zie bijv. Eta Linnemann, Wissenschaft oder Meinung? Anfragen und Alternatieven (1986), dat in het Engels is vertaald als Historical Criticism of the Bible: Methodology or Ideology? (1990).
  • Wij vrezen dat deze benadering uiteindelijk de integriteit van de Theologisch Universiteit zal aantasten en de standpunten van studenten en toekomstige predikanten zal beïnvloeden.

B.      De dissertatie van Dr. K. van Bekkum, goedgekeurd door de TUK

 

De dissertatie van Koert van Bekken, From Conquest to Coexistence (Van Verovering tot Samenleving) werd op 18 maart 2010 verdedigd en werd cum laude gewaardeerd door de senaat van de TUK. Deze dissertatie heeft veel tegenspraak uitgelokt en de punten, hieronder naar voren gebracht, zijn niet alleen van ons. Anderen hebben soortgelijke kritiek geuit. We noemen speciaal Dr. J. Douma, die als emeritus hoogleraar aan de TUK zeer ernstige kritiek op zijn website heeft geplaatst, evenals Dr. E.A. de Boer en Dr. R. van Houwelingen (De Reformatie nr. 85-oktober 2010-blz. 393-394), die beiden doceren aan de TUK, en Ds. Joh. de Wolf (Nader Bekeken -juli 2010- blz. 246-250). Ook anderen die kritiek geuit hebben, zouden vermeld kunnen worden. Over deze dissertatie zou veel gezegd kunnen worden, ook veel positieve dingen. Wij beperken ons echter tot wat wij beschouwen als een kernbezwaar, namelijk de methodologie, waarvan in dit werk gebruik is gemaakt. Twee aspecten kunnen worden genoemd.

 

Van Bekkum brengt de bijbelse tekst in dialoog met archeologische vondsten. Dat is lofwaardig. Het blijkt echter dat de huidige interpretatie van archeologische resten die hij selecteert, bepaalt of de Schrift in historische details accuraat is. Het effect hiervan is dat de rechtstreekse historische claims van de Schrift opzij worden gezet. Bijvoorbeeld, 1 Koningen 6:1 geeft aan dat de Exodus 480 jaar voor Salomo’s vierde jaar als koning plaats vond. Maar het accepteren van deze datum is volgens Van Bekkum een “oplossing van een lui mens” (33). Het is behoorlijk schokkend dat geen ernstige poging is gedaan om de historische gegevens, zoals men die bij eenvoudige lezing van de Schrift zou moeten verstaan, te begrijpen.  

 

Van Bekkum accepteert evenwel zo’n eenvoudig lezen van de Schrift niet, want hij beschouwt geschiedenisbeschrijving in het Oude Testament als een soort representatieve kunst, een karakterisering waar rekening mee moet worden gehouden, samen met de verwachtingen en het geloof van de gemeenschap, om het wezen van zijn historische waarheidsclaim te definiëren. De waarheidswaarde van de tekst kan worden beoordeeld door rekening te houden met de resultaten van de dialoog tussen de bijbelse tekst en de huidige interpretatie van het artifactbewijs (31-32). Daarom is het methodologisch onjuist, volgens Van Bekkum, om bijbelse gegevens zonder meer te accepteren. “De literaire kunstzinnigheid en het gebruik van genre-conventies in de tekst moeten eerst worden bestudeerd” (33).

Het onderscheid, door Van Bekkum gemaakt tussen waarheidsclaim en waarheidswaarde (32), laat geen hoge dunk van de Schrift zien en moet worden verworpen.

 

Eén consequentie van deze benadering is dat de gebeurtenis van de zon die stil staat (Jozua 10:12-14) op een metaforische manier wordt geïnterpreteerd (250). Dit is echter in tegenspraak met de klaarblijkelijke bedoeling van de tekst, zoals die ons gegeven is en zoals die ook is verstaan in de eerste verklaringen van dit gedeelte, zoals we zien in Targum Jonathan, de Septuagint, en bij Josephus (Jewish Antiquities, V.61). Het is daarom zeer teleurstellend dat in zijn ingewikkelde (verwarrende)  kritische analyse van de tekst, de manier waarop de tekst altijd begrepen is, niet echt wordt behandeld. Alleen problemen die Van Bekkum met de traditionele interpretatie verbonden ziet, worden fel belicht. Vrijwel geen positief commentaar wordt naar voren gebracht ter ondersteuning van de traditionele interpretatie (241). Het onderliggende probleem is zijn methodologie, waardoor hij de Bijbelse tekst (aanvankelijk alleen het poëtische gedeelte) onderwerpt aan bepaalde regels van literaire kritiek. Vervolgens eindigt hij met het niet meer kunnen zien van wat de tekst werkelijk zegt (237-250). Het eindresultaat is dat volgens Van Bekkum de tekst betekent dat de zon en de maan niet echt stil stonden. Veeleer “wordt het verlengen van de dag om de vijand in één keer te verslaan, verstaan als een retorische strategie, die de normale antieke literaire techniek van het Nabije Oosten laat zien  die een grote militaire overwinning tot één enkel tijdsbestek beperkt.” (256).

 

In contrast met deze benadering, die de geest van de schriftkritische wetenschap ademt, is bijvoorbeeld de behandeling die J.H. Kroeze in zijn commentaar op Jozua geeft (Jozua. Commentaar op het Oude Testament (1968), (135-136) of M.H. Woudstra (Joshua: New International Commentary on the Old Testament, (1981) (176). De laatste merkt terecht op dat “rationaliserende methoden die het doel hebben aan de moderne wetenschappelijke geest te voldoen, vermeden moeten worden, … het Bijbelse standpunt van de wereld als door God geschapen, die aan elk hemellichaam zijn plaats en functie toewees (Gen. 1:16), permitteert een behoorlijk letterlijke kijk op de hier beschreven gebeurtenissen” (176).

 

Veel meer zou gezegd kunnen worden en is gezegd in de Nederlandse Gereformeerde pers (zoals hierboven opgemerkt). Onze zorg als deputaten is echter het feit dat de TUK een dissertatie met zulke methodologische principes heeft kunnen goedkeuren. Betekent dit dat Kampen niet langer de traditionele Gereformeerde visie van de Schrift, als helder en haar eigen uitlegster, vasthoudt? Als het Oude Testament niet langer bedoelt wat het zegt, waar eindigen we dan?

 

We beseffen wel degelijk dat er vrijheid van exegese is. We zijn ons er ook van bewust dat Van Bekkum in de Epiloog van zijn dissertatie zijn aanvaarding van Artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis bevestigt (499). Maar het is onduidelijk hoe deze aanvaarding hem ertoe kan brengen om de klaarblijkelijke betekenis van de tekst, zoals die traditioneel en historisch werd verstaan, aan de kant te zetten.


 

C.      Bezwaarschriften ingebracht op de Synode van Zwolle-Zuid 2008 en afgewezen

 

Bijvoorbeeld: 

  1. Dr. A.L.Th. de Bruijne heeft Schriftvisies voorgelegd die op behoorlijke weerstand en bezwaren zijn gestuit, zoals zijn idee dat er onnauwkeurigheden in de bijbel staan en dat de bijbel gebruik maakt van mythes (Woord op schrift (2003), blz. 185-193). Ondanks het grote belang van de onderwerpen die hij naar voren bracht, werden zijn standpunten niet behandeld door de synode op de formele (technische ) grond, dat de bezwaren te laat waren ingediend (Acta Generale Synode Zwolle-Zuid 2008, Artikel 105).
  2. Terwijl wij waardering hebben voor het goede werk dat Dr. J. Douma op verschillende fronten verricht, zoals ook in dit rapport wordt erkend, merken wij wel op dat hij ten gunste van de kaderhypothese voor de scheppingsweek heeft geschreven, een hypothese die in feite het historisch karakter van Genesis 1 ontkent. En hij heeft aangegeven  ruimte te willen laten voor evolutie; zie zijn Genesis (2004) (42f., 45-48, 51). Bezwaren tegen de standpunten van Dr. J. Douma werden ter synode ook afgewezen, waarbij één van de gronden voor dit besluit was dat de bezwaren te lang na de publicatie van Douma’s Genesis binnen waren gekomen. (Acta Generale Synode Zwolle-Zuid 2008, Artikel 105).
     
  3. Dr. G. Harinck heeft in een gepubliceerd interview controversiële opmerkingen gemaakt, die vragen deden rijzen over zijn rechtzinnigheid  m.b.t.  verscheidene onderwerpen, inclusief het plaatsvervangend offer van Christus, homoseksualiteit, de Rooms Katholieke mis en vrouwelijke ambtsdragers. Hoewel zijn opmerkingen protesten vanuit de kerken opriepen, heeft de synode deze niet in behandeling genomen, zowel op formele gronden als ook omdat hij sindsdien wat gas terug had genomen, zijn opmerkingen enigszins had afgezwakt en zijn verlangen had bevestigd om voort te gaan in onderworpenheid aan het Woord van God en in overeenstemming met de Gereformeerde Confessie (zie Acta Generale Synode Zwolle-Zuid 2008, Artikel 10 en Bijlage 9.2). Voor zover wij weten werd geen verontschuldiging voor zijn opmerkingen aangeboden, noch werden deze formeel terug genomen. Naar onze mening heeft de hele episode het vertrouwen in de integriteit en het gereformeerde karakter van de TUK niet bevorderd.

Samengevat, de onmacht om de essentie van de ter synode gebrachte bezwaren in de bovengenoemde drie voorbeelden te behandelen, is zeer ongelukkig en kan de indruk geven dat de GKv standpunten tolereert, die niet in overeenstemming zijn met het getuigenis van de Bijbel zelf en met de Gereformeerde Belijdenisgeschriften. Deze tolerantie en de mogelijke consequenties daarvan verontrusten blijkbaar velen in de GKv. Dezelfde verontrusting leeft ook binnen de Canadese zusterkerken.

 

D.      Een vraag

 

Het trof ons dat Dr. Van Bekkum bij de verdediging van de  benadering in  zijn dissertatie, het feit noemde dat hij zich tot die mensen moest richten en hén moest aanspreken die zich buiten de eigen kring bevonden, inclusief schriftkritische wetenschappers.

Hij schreef:


"Geheel volgens het Kamper wetenschappelijk beleid zoals dat sinds het rapport Oberman in 1989 is gevoerd, heb ik een poging gedaan een eigen gereformeerde bijdrage te leveren aan de oudtestamentische wetenschap. In de netwerksamenleving van vandaag betekent dat een boek schrijven dat gehoord kan worden op het podium van de internationale Bijbelwetenschap. Op dat podium spreken atheïsten, agnosten, joden en christenen tegenwoordig met elkaar over de Bijbeltekst. Dat stelt bepaalde eisen aan de presentatie. Je gebruikt argumenten die een ander zouden kunnen overtuigen. Net zoals vele gewone christenen dat doen op hun werk of gereformeerde tieners op een openbare school. Daarbij is het natuurlijk de kunst niet in te leveren op je eigen principiële overtuiging. Die overtuiging mag je ook niet verstoppen. Tegelijk is het op zo’n podium niet verboden andere zaken ter wille van dat ene punt dat je wilt maken even buiten beschouwing te laten, of termen te gebruiken die binnen de eigen geloofsgemeenschap zo niet aan de orde komen."[1]

 

Het is natuurlijk te prijzen om zich te richten tot de wetenschap in het algemeen en een gereformeerde bijdrage daaraan te leveren. Maar in het licht van de bevindingen van dit comité is de vraag gerezen, of de wens om deel uit te maken van de huidige discussie binnen Schriftkritische kringen niet onwillekeurig leidt tot een beïnvloeding door de geest van kritische wetenschappers met wie men in gesprek is en met wie men thans in Kampen geacht wordt samen te werken bij de goedkeuring van dissertaties.

 

 

2. WERK VAN DEPUTATEN MAN/VROUW IN DE KERK  

 

A.        ODRACHT VAN DE DEPUTATEN

 

De Generale Synode van Zwolle 2008 van de GKV heeft deputaten benoemd om nadere bezinning en besluitvorming betreffende de rol van de vrouw (en de man) in de kerk te bevorderen. Zij kregen de instructie een drie-sporen benadering te volgen om aan hun opdracht te voldoen:

 

1. Theologisch/sociologisch onderzoek

2. Bezinning binnen de kerken

3. Voorbereiden van praktische, korte termijn besluiten

 

1. Theologisch/sociologisch onderzoek

Dit gedeelte van de opdracht werd aan de TUK gegeven. Eén van de projecten was een hermeneutische onderzoek door drs. Myriam Klinker-De Klerck, dat in 2011 als boek nr. 9 in de TU-Bezinningsreeks werd gepubliceerd. Dit boek is getiteld: Als vrouwen het woord doen; Over Schriftgezag, Hermeneutiek en Het Waarom van de Apostolische instructie aan vrouwen. Het boek wordt hier onder C. gerecenseerd.

 

2. Bezinning binnen de kerken

De deputaten hebben een handleiding opgesteld om gebruikt te worden bij de reflectie over de rol van vrouwen (en mannen) in de kerk. Dit werkboek werd gepresenteerd op 6 regionale vergaderingen, waarvoor alle kerken werden uitgenodigd om afgevaardigden te zenden. De afgevaardigden ontvingen een toerusting om de bezinning over M/V in de kerk op gang te brengen en kunnen daarbij gebruik maken van door deputaten ontwikkelde en verzamelde materialen. Een korte videoclip is ontwikkeld om de kwestie voor bespreking op lokaal niveau te introduceren. Deze aanmoediging tot bezinning en bespreking in de plaatselijke kerken eindigde met een uitnodiging voor een conferentie in maart 2011 over de rol van mannen en vrouwen in de kerk. Een korte samenvatting van en kritiek op de handleiding volgt onder B. hierna.

 

3. Voorbereiding van Praktische Besluiten

De Synode van Zwolle heeft de deputaten M/V in de kerk de opdracht gegeven om praktische antwoorden op een aantal vragen voor te bereiden. De deputaten M/V waren echter niet in staat om enige praktische aanbeveling te doen en vonden de opdracht te veelomvattend. Zij hebben de synode van 2011 verzocht om hun een vereenvoudigde opdracht inzake aanbevelingen voor praktische toepassing van hun bevindingen te verlenen. De synode van Harderwijk 2011 besloot (Besluit 2):

 

 

Besluit 2:

opnieuw deputaten M/V in de kerk te benoemen met als opdracht:

a. de volgende vragen te beantwoorden:

  1. is het op grond van de Schrift geoorloofd, naast broeders ook zusters uit de gemeente te benoemen in het ambt van diaken? Welke gevolgen heeft de beantwoording van deze vraag voor de taak en de verantwoordelijkheid van de diakenen?
  2. is het op grond van de Schrift geoorloofd, naast broeders ook zusters uit de gemeente te benoemen in het ambt van ouderling en van predikant?
  3. welke gezamenlijke uitspraken en afspraken zijn er, gegeven de antwoorden op de genoemde vragen nodig en/of mogelijk?

b. op aanvraag uit de kerken ondersteuning te bieden ten behoeve van bezinning op dit onderwerp. Hierbij dienen de deputaten:

  • uit te gaan van een Bijbels verantwoorde visie op de dienst van mannen en vrouwen in de gemeente van Christus en daarbij gebruik te maken van het studiemateriaal dat er al ligt;
  • rekening te houden met de resultaten van bezinning en besluitvorming van kerkenraden;
  • goede aandacht te geven aan uitspraken van verwante kerken in binnen- en buitenland;
  • rekening te houden met kerkrechtelijke aspecten en met vragen die rijzen bij projecten van gemeentestichting;
  • voor de verschillende onderdelen relevante informatie en advies in te winnen bij de TU en deputaatschappen, m.n. BBK, DKE, GDD, HKO en OOG.

Grond:

de in gang gezette bezinning vraagt om een afronding conform de opdrachten van de GS Amersfoort-Centrum 2005 en om duidelijke besluitvorming die het leven in de plaatselijke kerken dient.

 

Wat nu eerst volgt is een samenvatting van en kritiek op de handleiding voor bespreking van de onderwerpen in de kerken (B) en de theologische studie, geproduceerd door drs. Klinker-De Klerck, “Als vrouwen het woord doen” (C).

 

B.        RECENSIE VAN DE HANDLEIDING M/V OPGESTELD DOOR DEPUTATEN t.b.v. DE KERKEN

 

De handleiding bestaat uit zes hoofdstukken.

 

HOOFDSTUK 1 - Rapport van deputaten M/V in de Kerk aan de Synode van Zwolle 2008.

 

De synode van Amersfoort 2005 heeft deputaten benoemd en hun de opdracht gegeven om door middel van empirisch onderzoek en in samenwerking met de TU het soort vragen en problemen, dat de kerken tegenkomen in verband met de kwestie van 'vrouwen in de kerk', boven tafel te krijgen. De resultaten van een onderzoek dat in de kerken werd gehouden, zijn samengevat. Een paar van die resultaten zijn: 

  • Vrouwen worden op allerlei manieren in de kerken ingeschakeld.
  • Ongeveer de helft van de leden is voor vrouwelijke diakenen.
  • Een minderheid is voor vrouwelijke ouderlingen en predikanten.
  • De meningen van kerkleden worden beïnvloed door opleiding en leeftijd.
  • Er bestaat een scala van meningen en heel wat verwarring over wat de Bijbel zegt over mannen en vrouwen.

Het rapport vermeldt dat de laatste jaren de rol van vrouwen in de maatschappij, net als in de kerk, is veranderd en dat vrouwen op allerlei manieren meer worden ingeschakeld dan voorheen. De standaard visie in de GKv is dat mannen en vrouwen verschillende rollen hebben. Maar dat wordt meer en meer ter discussie gesteld. Verschillen de rollen van mannen en vrouwen wel principieel? Zo ja, hoe dan en waarom? Vrouwen worden ingeschakeld in de kerk, zelfs in taken die voorheen alleen aan mannen werden opgedragen, zoals het geven van catechisatie, pastoraal werk, het scriba zijn van vergaderingen, het werk in commissies, enz. Zij mogen stemmen bij verkiezingen van ambtsdragers. Maar het is hun niet toegestaan om de ambten in de GKv te bekleden, hoewel andere protestantse kerken hun ambten voor vrouwen wel hebben opengesteld. Al deze veranderingen hebben de GKv ertoe gebracht zich opnieuw te bezinnen op wat de bijbel leert over de rol van mannen en vrouwen.

 

Het rapport M/V brengt daarom vragen omtrent Bijbelse richtlijnen over de positie van vrouwen in de kerk naar voren. We krijgen de verzekering dat de Bijbel in deze zaken gezaghebbend is. De vraag wordt echter gesteld hoe we de relevante Bijbelse passages moeten interpreteren. In het kader hiervan stelt het rapport vragen als: In welke culturele situatie werden de Bijbelboeken geschreven en hoe draagt die culturele situatie bij aan de formulering van de Bijbeltekst? En wat betekenen de woorden van de tekst voor ons in onze tijd? Er wordt opgemerkt dat de rollen van mannen en vrouwen niet expliciet zijn vastgelegd in de confessies van de GKv.

 

De hoofdlijnen van de argumentatie werden neergelegd in het rapport aan de synode van 2008. 

  1. Sommigen zien de rol van mannen als leiders en beschermers en van vrouwen als volgers en helpers als een scheppingsordinantie. Geheiligd in Christus, houden mannen en vrouwen in hun gescheiden rollen elkaar weer in evenwicht.
  2. Anderen zien geen scheppingsordinantie, maar beschouwen mannen en vrouwen geschapen in gelijkwaardige rollen, met alleen een verschil als gevolg van de zondeval. Maar daarvan zijn we verlost door Christus en dus zijn mannen en vrouwen nu gelijk in huwelijk en kerk.

 

Ook werden twee andere argumentatielijnen, beide Schriftgetrouwheid claimend, in het rapport naar voren gebracht (C. en D.). Het verschil is dat hier de culturele context ten tijde van de Bijbelschrijvers en van onze hedendaagse cultuur in rekening wordt gebracht. 

  1. Zelfs als de Heilige Geest gebruik heeft gemaakt van de Bijbelschrijvers tezamen met hun culturele achtergrond, dan is Hij toch in staat om Zijn bedoelingen duidelijk te maken, ondanks die culturele achtergrond. Hoewel we wel zorgvuldig de veranderde situatie in rekening moeten brengen, is voor de toepassing in de tegenwoordige tijd niet veel veranderd.

  2. Gods boodschap voor vandaag ligt verborgen onder een culturele laag, waar we doorheen moeten kijken om die te begrijpen. De voorschriften liggen zo verweven in de concrete situatie waarin ze werden gegeven, dat ze niet voor vandaag toegepast kunnen worden en misschien zelfs in conflict komen met wat God heeft bedoeld.

Ander materiaal dat aangeboden werd aan de kerken ter bezinning op de rol van vrouwen in de kerk, stond in de volgende hoofdstukken.

 

HOOFDSTUK 2 - Een schets voor Bijbellezen met aandacht voor 1 Tim. door Ds. F. Wisselink

HOOFDSTUK 3 - Een artikel over de rol van mannen en vrouwen door Almatine Leene

HOOFDSTUK 4 - Een artikel over de ambten in de kerk door Ds. R. Heida

HOOFDSTUK 5 - Een artikel over verschuivingen in de maatschappij door Ds. J. Harmanny

HOOFDSTUK 6 - Een lijst met referenties

 

Onze bezwaren tegen de Handleiding

In de eerste plaats hebben wij bezwaren tegen mogelijke interpretaties van de Schrift die zijn voorgelegd aan de synode 2008 en die naar voren zijn gebracht in de 'Handleiding M/V'. De redenering in argumentatie B hierboven beweert duidelijk dat mannelijk leiderschap is afgeschaft na Christus. De basis hiervoor is Galaten 3:28: “Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus.” Deze redenering aanvaarden zou betekenen dat alle kerkelijke ambten opengesteld moeten worden voor vrouwen.

 

Het aanvaarden hiervan als een mogelijke interpretatie door de synode van Zwolle is naar onze mening een ernstige afwijking van de historische Gereformeerde uitleg van relevante Schriftgedeelten. Er bestaat geen twijfel over dat vanaf de schepping man en vrouw gelijk waren in waarde en waardigheid. Beiden werden gemaakt naar Gods beeld. Aan beiden werd de taak gegeven om de aarde te vervullen en haar te onderwerpen. Beiden kwamen voort uit één vlees en werden tot één vlees. Er bestaat evenwel ook geen twijfel over dat de man werd geschapen vóór de vrouw en dit heeft een blijvende impact op hun rol, zoals door 1 Tim. 2:12-13 wordt aangetoond, “Want eerst is Adam geformeerd en daarna Eva”. Daar komt nog bij dat aan de vrouw de specifieke rol werd gegeven in Genesis 1:18 & 20 als “helper”. Aan de man werd ook de verantwoordelijkheid gegeven om de dieren namen te geven, en hij noemde zijn vrouw “Eva”. De man was ook het verbondshoofd, zoals blijkt uit het feit dat hem het bevel betreffende de boom der kennis van goed en kwaad (Genesis 2:16 & 17) werd gegeven.  Het is door zijn ongehoorzaamheid in het bijzonder dat de hele mensheid heeft gezondigd (Romeinen 5:12). Daarom spreken we over deze rollen als een scheppingsordening met blijvende geldigheid.

 

Daarom kunnen wij ook de idee niet aanvaarden dat Galaten 3:28 gebruikt kan worden ter ondersteuning van een gelijkwaardige positie voor vrouwen in de kerk. Paulus was niet bezig met het aan de kant schuiven van gender-specifieke rollen (anders zouden we dit gedeelte ook kunnen gebruiken om het homohuwelijk (same-sex marriage) te rechtvaardigen). Hij zegt dat Grieken Grieken konden blijven en dat Joden Joden konden blijven. Slaven konden slaven blijven en vrije mensen konden vrije mensen blijven. En mannen konden mannen blijven en vrouwen vrouwen. Het punt waar de apostel naar verwees, was de geestelijke status voor God door het geloof. Zij waren allen één in het geloof, maar niet in hun rol. Wij zien daarom niet hoe een redenering als onder B. als een mogelijke interpretatie van de Schrift in overweging zou kunnen worden genomen. Het principe dat we duidelijk geopenbaard vinden door het hele Nieuwe Testament, is dat van het hoofdzijn van de man, zowel in het huwelijk, als in de kerk (1 Cor. 11:3, Efeze 5:23, 1 Tim. 2:8-15).

 

Het is treffend dat deze 'eschatologische' benadering van de rol van man en vrouw het hoofdargument was in Rapport 26 aan de Synode 1990 van de Christian Reformed Church [Syn. Geref. Kerk in de VS en Canada, vert.]:

 

 “De hele tendens van de bijbel - zijn eschatologische oriëntatie en richting - is er op gericht dat vrouwen een plaats verkrijgen naast mannen, eerder dan onder hen of gescheiden van hen. De Schriften openen met de man en de vrouw, zij aan zij als Gods beelddragers, die een gezamenlijke taak kregen opgedragen. Heel spoedig horen we echter van echtgenoten die over hun vrouw heersen als gevolg van de zondeval…. Met Jezus begint de restauratie plaats te vinden. In Hem komt het koninkrijk van God nader…. Samengevat, de algehele tendens van de Schrift is herstel door Christus van de oorspronkelijke orde van mannen en vrouwen, die naast elkaar leven en werken in gelijkheid, en die elkaar wederzijds bijstaan en hulp verlenen bij het uitvoeren van hun gemeenschappelijke taak.” (Agenda voor de Synode 1990, blz. 328-329)."

Dit klinkt net zoals de redenering onder B. hierboven. Wij ervaren dit als schokkend juist nu wij als kerken samenspreken met de United Reformed Churches in Noord Amerika, kerken die hoofdzakelijk vanwege de zaak van de vrouw in het ambt zich hebben afgescheiden van de Christian Reformed Church.

 

Het is waar dat de GKv niet metterdaad opvatting B. als hun benadering hebben aangenomen. Toch hebben de synode van Zwolle 2008 en de synode van Harderwijk 2011, door aan de deputaten M/V in de Kerk het “go-ahead” (ga door) te geven om deze opvatting als een echt alternatief voor het huidige standpunt aan de kerken te presenteren, twijfel gezaaid over de geldigheid van opvatting A., de historische opvatting van het mannelijk hoofdzijn. Het zal nu moeilijk worden om terug te gaan naar de positie van alleen maar A., die de gereformeerde kerken historisch gezien altijd hebben ingenomen. Wij zien niet gebeuren dat diegenen in de kerken die vóór de vrouw in het ambt zijn (zoals het onderzoek laat zien) hun standpunt zullen opgeven nu dit als een mogelijkheid werd opgenomen.

 

Het wekt geen verbazing dat in het licht van de gegeven uitleg over Galaten 3:28 de klassieke gereformeerde hermeneutiek van vraagtekens wordt voorzien in redenering D. De culturele context wordt in beeld gebracht als mogelijk bepalend voor wat zo’n tekst zegt over de rol van vrouwen. Dit betekent dat ook hier een deur geopend is voor de mogelijkheid van een 'nieuwe hermeneutiek', die meer gewicht geeft aan het menselijke element in de Bijbeltekst. Ja, er zijn talrijke verzekeringen dat de Bijbel nog steeds gezaghebbend (blz. 4 & 31) en betrouwbaar (blz. 5) is. Maar deze verzekeringen klinken bepaald hol, als men overweegt hoeveel gewicht het menselijk element wordt gegeven in de relevante teksten  als 1 Cor. 11 & 14 en 1 Tim. 2 & 3. Zóveel dat ze op die basis het tegenovergestelde gaan zeggen van wat ze volgens de gereformeerde bijbelcommentaren eeuwenlang hebben geleerd. De betekenis van deze teksten wordt gerelativeerd door een beroep te doen op hermeneutisch gezag, dat  niet gefundeerd is in de tekst zelf, maar in degene die interpreteert. Wij zien dit als een stap bij het werkelijke Woord van God vandaan en in het verlengde van de nieuwe hermeneutiek die in zoveel kerken in de ongeveer laatste halve eeuw is binnengedrongen. Zo’n benadering van de Bijbel opent ook de weg naar de herinterpretatie van wat Bijbelteksten zeggen over andere onderwerpen, zoals schepping/evolutie en homoseksuele relaties. Nogmaals, we zeggen niet dat de GKv deze benadering officieel hebben aangenomen, maar door het niet afwijzen van B. en D. in de Handleiding hebben zij de deur geopend voor zo’n nieuwe hermeneutiek, die uitzonderlijk moeilijk te sluiten zal zijn, gezien de opvattingen die velen in de kerken er op na houden. Onze vraag blijft daarom: komt deze studie waarlijk voort uit nieuwe ontdekkingen in de uitleg van de bijbel, of uit de culturele context en de daaruit ontstane druk op de GKv kerken?

 

Wat betreft de vier punten (A, B, C en D.) van de 'Handleiding M/V' realiseren wij ons dat zij geschreven en verspreid werden om de discussie te stimuleren. Zodoende waren zij bedoeld om zo onpartijdig mogelijk te zijn. In de vraagstelling proeft men evenwel een soort provisorische interpretatie en op zijn minst de geldigheid van de ’nieuwe’ benadering van de rol van vrouwen in de kerk.

 

Wij voelen mee met de GKv in hun worsteling onder de druk die de kerken ondervinden door een in toenemende mate seculiere , humanistische samenleving, vooral met het oog op de plaats en de rol van de vrouw. Het zoeken naar betere manieren om God te dienen en te prijzen is positief. De 'Handleiding M/V' is echter een document dat grote vraagtekens zet achter de klassieke benadering van de rol van de vrouw in de gereformeerde kerken en de Bijbelse interpretatie die deze benadering ondersteunde. Deze opening van interpretatiemogelijkheden heeft, zouden we zeggen, op zijn minst de deur geopend voor tolerantie van de nieuwe hermeneutiek. Nu de deputaten M/V in de Kerk de taak die hun is opgedragen door de synode van 2008 niet volledig hebben afgerond, hopen wij dat de GKV hun richting méér zullen laten bepalen door een gezonde, gereformeerde uitleg van de Schrift dan door sociale druk en daaruit voortvloeiende herinterpretaties. En dat zij tot de conclusie komen dat de deur naar de nieuwe hermeneutiek aangaande de rol van vrouwen in de kerk, gesloten moet worden en dat het gezag van het heldere en volkomen Woord van God moet wordt gehandhaafd.

 

C.        REACTIE OP HET BOEK “ALS VROUWEN HET WOORD DOEN”

 

Drs. Myriam Klinker-De Klerck, doctoraal student Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit te Kampen, kreeg het onderzoek naar  de relatie tussen mannen en vrouwen in de kerk opgedragen. Deze opdracht kwam voort uit het verzoek door de Generale Synode van Zwolle-Zuid aan Kampen om een wetenschappelijke reflectie over dit onderwerp. Het resultaat is een studie van ongeveer 140 bladzijden met als drie voornaamste onderdelen: Schriftgezag en hermeneutiek, Gedrag en motivering. Exegese van apostolische instructie voor mannen en vrouwen in hun onderlinge verhouding, en een Slotbeschouwing.[2] De bredere context van deze studie wordt gevormd door de voortgaande besprekingen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt over de vrouw in het ambt. Als comité hebben wij deze publicatie gerecenseerd, omdat zij onderdeel uitmaakt van de uitvoering van een opdracht van de Generale Synode van Zwolle-Zuid. Maar we doen dit zeer kort, want zij is niet door enig synodaal besluit officieel aanvaard voor aanbeveling aan de kerken.

 

Het zou de tijd en mogelijkheden van ons comité te boven gaan om dieper in te gaan op elk aspect van dit boek. Wat we hebben gedaan is de twee gebieden van deze studie, die ons  in het bijzonder raken met het oog op onze opdracht als synodecommissie, naar voren halen. De twee bezwaren concentreren zich op de plaats die in deze studie aan de algemene openbaring wordt toegewezen en de tendentieuze exegese die van sleutelteksten wordt gegeven, zodat de plaats van het scheppingsverslag van minder belang wordt geacht als het gaat over man/vrouw relaties. De nummers in de tekst verwijzen naar de bladzijden in Klinker-De Klercks studie.

 

Algemene openbaring en hermeneutiek

Volgens ons gereformeerde begrip van de openbaring, belijden wij in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Artikel 2, dat God zichzelf aan ons bekend maakt door twee middelen:

 

Ten eerste door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. Want deze is voor onze ogen als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, zoals de apostel Paulus zegt in Romeinen 1:20. Dit alles is voldoende om de mensen te overtuigen en hun elke verontschuldiging te ontnemen. Ten tweede maakt Hij Zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons bekend door zijn heilig en goddelijk Woord, namelijk voor zover dat voor ons in dit leven nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen.

 

Onder algemene openbaring verstaan wij daarom de schepping, onderhouding en regering van het universum. Door deze middelen openbaart God zijn eeuwige kracht en goddelijkheid. Klinker-De Klerck verstaat algemene openbaring in een veel breder kader. Het omvat niet slechts de schepping, maar ook de cultuur en in feite alles wat bestaat (17). Klinker-De Klerck gebruikt Bavinck voor deze begripsbepaling.[3]

Zo’n brede opvatting van het begrip ‘algemene openbaring’ is een sleutelelement in haar hermeneutisch model. Men moet zich echter wel realiseren dat, hoewel Bavinck’s opvatting van de algemene openbaring inderdaad vrij breed is en de cultuur impliceert, hij erkent dat “niet alle dingen in gelijke mate zijn geopenbaard” en hij benadrukt dat algemene openbaring God moet openbaren om te functioneren als openbaring. Er is geen aanwijzing bij Bavinck dat algemene openbaring richtlijnen onthult om de Schrift aan te passen aan de huidige cultuur, zoals Klinker-De Klerck suggereert.

Bavinck benadrukt inderdaad de onvolkomenheid van de algemene openbaring en de noodzaak tot een speciale openbaring, zoals in de Schrift gegeven, om de algemene openbaring goed te verstaan.[4]

 

Een andere factor is het werk van de Heilige Geest. Wij zijn het allen met elkaar eens dat de werking van de Geest nodig is om Gods wil, zoals Hij zichzelf openbaart, te onderscheiden. Maar het punt is: hoe openbaart God zichzelf? In de wat verwarrende bladzijden die volgen, argumenteert Klinker-De Klerck ten gunste van een breed begrip van een subjectieve werking van de Geest, waardoor God zijn wil openbaart in de levens van zijn volk (19-21). Zij gebruikt Bavinck in deze discussie, maar lijkt hem geen recht te doen, gezien het feit dat zij het belang van de Schrift duidelijk minimaliseert. Zij concludeert:  “het is duidelijk dat de Schrift ‘slechts’ een onderdeel van het geheel van Gods openbaring vormt. Openbaring en Schrift zijn geen uitwisselbare concepten” (21). Volgens Klinker-De Klerck, wil Bavinck “vermijden dat Gods openbaring gereduceerd wordt tot de Schrift en dat deze Schrift functioneert als een ‘zwevende autoriteit’ ver boven het dagelijks leven” (21). Zij is verder van mening dat Bavinck het getuigenis van de Heilige Geest niet te nauw verbonden wilde zien met het gezag van de Schrift als zodanig (21). Wij herkennen Bavinck hier echter niet in[5]. Bavinck zelf onderstreept de centrale positie van de Schrift, wanneer het gaat om het werk van de Heilige Geest.

 

Als wij kijken naar het getuigenis van de Heilige Geest in zijn totaliteit en het kort samenvatten, bewijst het drievoudig te zijn. Allereerst bevat dit het getuigenis dat de Heilige Geest geeft in de Schrift over de Schrift zelf. Dit getuigenis komt indirect tot ons in al de goddelijke karakteristieken (criteria, merktekenen), die op de inhoud en de vorm van de Schrift staan gedrukt. Het komt ook rechtstreeks tot ons in al die positieve uitspraken die de Schrift bevat met betrekking tot zijn goddelijke oorsprong. In de tweede plaats, opgenomen onder dit opschrift van het getuigenis van de Heilige Geest, is het getuigenis dat de Geest zelf aan de Schrift door de eeuwen heen binnen de kerk heeft gegeven; en dit getuigenis wordt indirect tot uiting gebracht in al de zegeningen die aan de kerk als kerk van de Schrift, werden geschonken (in het bestaan en voortbestaan van de kerk als kerk) en rechtstreeks in de éénparige belijdenis van de geloofsgemeenschap de eeuwen door, dat de Schrift het woord van God is. Tenslotte bevat het getuigenis van de Heilige Geest ook het getuigenis dat de Heilige Geest van het goddelijk gezag van de Schrift in het hart van elke gelovige geeft. [6]

 

Bavinck bevestigt duidelijk het centraal staan van de Schrift als goddelijke openbaring, ook in verband met het werk van de Geest.

 

Nadat Klinker-De Klerck het werk van een paar professoren in Kampen kort heeft besproken (maar opmerkelijk genoeg niet van exegeten, d.w.z. professoren, Oude of Nieuwe Testament!), merkt zij op dat er op elk gebied een spanning bestaat tussen de algemene autoriteit van de Schrift en de voortdurend veranderende contexten (36). Wanneer het proces van interpreteren aan de orde komt, bevestigt zij dat we zorgvuldig moeten luisteren naar de Schrift, maar ook moeten opmerken hoe onze eigen context deel uitmaakt van de algemene openbaring (38). Wij zien geen rechtvaardiging voor deze bewering, maar dit concept speelt een zeer belangrijke rol in de hermeneutiek van Klinker-De Klerck.

 

Zij zegt vervolgens dat de Bijbel als één enkel verhaal als het ware over iemands eigen levensverhaal moet worden gelegd. De Geest ziet er op toe dat het Bijbelse verhaal en het verhaal van iemands eigen leven samengebonden en op elkaar afgestemd worden. Dit werk van de Geest begint een interactief proces van begrijpen hoe de bijbel zich verhoudt tot iemands leven. Een levende gemeenschap met God is nodig voor dit hermeneutisch proces. Het is belangrijk om Gods Woord steeds weer te lezen in je eigen specifieke omstandigheden en om je oog op Jezus Christus en die gekruisigd gevestigd te houden. Men moet voortdurend verenigd zijn met Hem, niet alleen maar als individu, maar ook als gemeente. Geleid door de Geest van God begint het hermeneutische proces (39). Goede dingen worden hier gezegd, maar als onze eigen context moet functioneren als Gods algemene openbaring, wat zal ons dan van het subjectivisme redden? Maar al te gemakkelijk kan het toevoegen van onze context (algemene openbaring) benadrukt worden als werk van de Geest, tot schade van het geschreven en duidelijke Woord van God. Zo meent Klinker-De Klerck dat het hermeneutische proces in elke situatie weer anders zal uitpakken (39, 132).

 

Volgens Klinker-De Klerck is de idee dat onze eigen context deel uitmaakt van Gods algemene openbaring, een noodzakelijk element in het proces van de Schrift begrijpen in onze huidige tijd. Het brengt ieder onderzoek van de Schrift, gedaan in de rustige omgeving van de studeerkamer, uit balans. Dit wetenschappelijk onderzoek kan niet zelf bepalen hoe we trouw zijn aan de Schrift. De algemene openbaring van onze context moet in rekening worden gebracht (132).

 

De plaats van de scheppingsordinanties

Vooraf willen we zeggen  dat het ons heeft getroffen dat, wanneer Klinker-De Klerck teksten bespreekt die belangrijk zouden kunnen zijn voor de vraag of vrouwen tot het kerkelijk ambt moeten worden toegelaten, zij niet voldoende recht doet aan de plaats van de scheppingsordinanties met betrekking tot de positie van de vrouw.

 

Klinker-De Klerck bespreekt motieven voor geboden en verboden, wanneer zij handelt over teksten betreffende man-vrouw relaties. Met betrekking tot 1 Corinthe 11:2-16 somt zij een aantal beweegredenen op, maar zij betrekt hierbij niet het kernmotief voor het gebod dat een vrouw haar hoofd moet bedekken in de samenkomst van de gemeente. Dat wordt in de verzen 8-9 gevonden: “Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man; noch werd de man geschapen voor de vrouw, maar de vrouw voor de man” (54-62).

 

In 1 Corinthe 14:34 geeft de apostel de instructie dat “vrouwen moeten zwijgen in de gemeenten, want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt”. Klinker-De Klerck somt verschillende beweegredenen op voor dit gebod, maar verzuimt de mogelijkheid te onderzoeken dat de referentie aan de wet het scheppingsverslag op het oog heeft. Aangezien Paulus al  in 1 Corinthe 11 een beroep heeft gedaan op het scheppingsverslag, zou men in redelijkheid kunnen veronderstellen dat dit hier eveneens het geval is en dat hij dit daarom niet verder uitwerkt.[7]

 

Wanneer 1 Timotheus 2:8-3:1a wordt besproken, somt Klinker-De Klerck verschillende motivaties op voor het verbod om onderricht te geven: vrede in de gemeente die een vrouw past die voor haar godsvrucht uitkomt, en de omkering van een gewenste gezagsverhouding.
Wanneer zij toe is aan het scheppingsargument (vv. 13-15), moffelt zij deze  weg door te claimen dat deze verzen slechts een indirecte beweegreden geven om niet te onderwijzen. De voornaamste reden is het handhaven van een bepaalde bestaande autoriteitsstructuur (95-99). Deze manier van redeneren doet geen recht aan de structuur van de tekst en de betekenis van het scheppingsgebeuren voor de relatie van mannen en vrouwen in de gemeente. Het is ook zorgwekkend dat zij wat neerbuigend  suggereert dat deze wijze van redeneren vanuit de schepping, voor Paulus misschien akkoord was, en impliciet voor ons misschien niet.[8]

 

Later, wanneer Klinker-De Klerck wat van haar onderzoek samenvat, geeft zij aan dat het scheppingsverslag de ondergeschikte positie van de vrouw ondersteunt. Maar al vertellend zegt zij niet dat het die positie rechtvaardigt (128). Zij merkt verder op dat al de verschillende redenen voor ondergeschiktheid in de vrouw-man relatie duidelijk worden, wanneer die worden beschouwd in de context van ondergeschiktheid in de Grieks-Romeinse wereld. Dat de apostel dit zegt is wat je zou verwachten, gegeven de culturele context (129). Klinker-De Klerck erkent dat de bijbel de ordening van menselijke relaties terugvoert naar God (130). Maar in tegenspraak daarmee suggereert  Klinker-De Klerck even later dat Paulus de schepping van man en vrouw interpreteert vanuit de toentertijd heersende culturele orde, waarin vrouwen een ondergeschikte positie innamen (130). Maar dit is een onjuiste manier van redeneren. Het is zaak de schepping niet te  interpreteren in het licht van de huidige gewoonten, maar bijbelse gewoonten te begrijpen als voortkomend uit Gods scheppingswerk.

 

Klinker-De Klerck stelt vervolgens dat het zich conformeren aan de bestaande maatschappelijke orde (vrouwelijke ondergeschiktheid in dit geval) gunstig is voor de verspreiding van het evangelie (130). Dit is echter de zaken omkeren. De bijbelse geboden zijn niet het resultaat van een aanpassen aan de maatschappij, maar zijn normen, opgedragen door God, in dit geval in overeenstemming met zijn scheppingswerk.

 

Klinker-De Klerck’s slotbeschouwing

We presenteren een paar interessante selecties uit haar eindhoofdstuk.

Met betrekking tot de vrouw in het ambt argumenteert Klinker-De Klerck dat redeneren vanuit Genesis alléén het risico met zich meebrengt, dat het hermeneutische proces verwelkt tot een analytische onderscheiding tussen geboden met een universele geldigheid en geboden die in samenhang met de huidige cultuur moeten worden geïnterpreteerd. De vraag van universele geboden versus de tijdelijke geboden is op zichzelf wettig, maar het kan niet de enige manier zijn. Het hermeneutische proces, het dagelijks leven met de Schrift, begint dan te lijken op een computergestuurd programma, dat met de goede input van data een output van goede geboden oplevert. De essentiële spirituele dimensie raakt dan ondergesneeuwd. De werkelijke confrontatie met echte mensen in hun eigen context functioneert niet. Het hermeneutisch proces verloopt echter helemaal niet als een computergestuurd programma. Het heeft dynamiek. Inzicht hebben op basis van de Schrift is altijd betrekkelijk. Bescheidenheid is noodzakelijk, omdat toegang tot God altijd binnen grenzen wordt gegeven (132-133).

De vraag rijst bij ons of deze benadering niet te onbepaald is. Hoe kunnen predikanten gemeenten leiden met dit soort benadering? Ieder kan de Schrift dynamisch interpreteren volgens Klinker-De Klercks model. Het hangt er dan helemaal van af  hoe je de werking van de Geest ervaart.

 

Wanneer zij motieven voor de geboden of verboden bespreekt, is Klinker-De Klerck van mening dat verwijzen naar wat passend was in de gegeven omstandigheden misschien zwaarder voor Paulus heeft gewogen dan verwijzen naar Genesis (133-134). Wij vragen, indien dat al zo is, wat er dan gebeurt met het alles te boven gaande gezag van de Schrift?

Klinker-De Klerck beweert ook dat de verspreiding van het evangelie een motief is om rekening mee te houden. Men moet niet bij de scheppingsordinanties blijven staan, maar verder gaan naar de doorgaande verlossing in onze huidige maatschappij (134).

Opnieuw, wat is hier met de heldere bijbelse normen gebeurd?

 

Vanuit haar perspectief laat haar studie naar motieven de inconsequentie zien van het feit dat aan de ene kant kerkelijke ambten voor vrouwen zijn gesloten, maar aan de andere kant burgerlijke ambten voor hen open staan (134).       

In antwoord hierop zouden we willen zeggen dat deze inconsequentie het resultaat is van het feit dat zij de scheppingsordinanties niet behoorlijk in rekening brengt bij de exegese van de relevante teksten.

De motieven die zij binnen de besproken teksten isoleert, neigen er naar om hun zwaartepunt te leggen rond maatschappelijke voorwaarden en menselijke relaties als zodanig. Met als resultaat dat zij de nadruk op de goddelijke normen in de tekst heeft gemist. Bijvoorbeeld, Klinker-DeKlerck vraagt waarom een gereformeerde vrouw wel burgerlijke rechter kan worden, maar geen predikant in een kerk. Een eenvoudige referentie aan het gebod om te zwijgen in 1 Timotheus 2:11-12 volstaat niet. Het volstaat niet voor haar, omdat zij de motivatie voor vrouwen om niet te onderwijzen, ziet als slechts een tijdgebonden culturele noodzaak voor vrouwelijke ondergeschiktheid in Paulus’ dagen. De implicatie is dat dit toen misschien een kwestie is geweest, maar nu niet meer. Dus moeten vrouwen vandaag de dag in de kerk onderwijs kunnen geven (134-135).

Als men echter de motivatie voor geen onderwijs gevende vrouwen in de kerk van vandaag geworteld ziet in de schepping van de man vóór de vrouw, zoals de tekst zegt (1 Tim.2:13), verdwijnt haar moeilijkheid. Het betreft een goddelijke norm, geworteld in de schepping en als zodanig toe te passen voor alle tijden.

 

Onze conclusie

Hoewel dit boek ook goed materiaal bevat, zijn we er door teleurgesteld. Naar onze mening is deze studie tendentieus, neigt naar een horizontale lezing en interpretatie van de Schrift en zal diegenen die de vrouw in het kerkelijk ambt wensen te zien een dienst bewijzen.

Wij zijn ook teleurgesteld dat het antwoord van de TUK aan de Synode van Zwolle-Zuid alleen maar in deze ene publicatie door één enkele onderzoeker is samengevat. Volgens het Voorwoord zou dit het resultaat van wetenschappelijke reflectie, zoals is opgedragen door de Synode moeten zijn

Wij betreuren het gebrek aan evenwicht en het feit dat niet meer aandacht werd gegeven aan de traditionele tekstinterpretaties, die de kerken eeuwenlang hebben gediend. 

 

3.      DE SAMENSPREKINGEN TUSSEN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND (GKv) EN DE NEDERLANDSE GEREFORMEERDE KERKEN (NGK)

 

1.      Inleiding

 

De Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) ontstonden aan het eind van de jaren 60 van de 20-ste eeuw nadat zij  zich hadden afgescheiden van de GKv. Zaken van leer en kerkregering speelden een beslissende rol  bij deze afscheiding. Sinds 1993 is er een groeiend contact  tussen de NGK en de GKv. Dit vindt plaats zowel op plaatselijk niveau als via synodecommissies.

 

2.      Karakteristiek

 

Op het gebied van de kerkregering heeft de NGK altijd een sterk independentisme vertoond. Hun Kerkorde (genoemd Akkoord van Kerkelijk Samenleven = AKS) vermeldt dat een weigering om deze AKS te aanvaarden geen reden kan zijn om een plaatselijke kerk buiten het verband te zetten. De preambule van dit document verzoekt plaatselijke kerken slechts om zo veel mogelijk de besluiten van meerdere vergaderingen te respecteren. Voor wat de leer betreft praktiseren de NGK een aanzienlijke tolerantie wanneer het gaat om afwijkingen van de gereformeerde belijdenissen. De AKS heeft een artikel over het ondertekenen van de Drie Formulieren van Enigheid door ambtsdragers, maar zij die dat weigeren, hoeven dat alleen maar met hun kerkenraad te bespreken. In de praktijk bestaat er vrijheid om kritiek op de confessies uit te oefenen in artikelen en boeken  (publicaties van Drs. H. de Jong).

 

3.      Contacten en samensprekingen tussen de GKv en de NGK

 

  1. De Generale Synode van Ommen (1993) was de eerste synode om de Deputaten Kerkelijke Eenheid (DKE) de opdracht te geven “om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om in contact te treden met de NGK en zo ja - op welke manier.” (Acta art.66).
     
  2. In hun rapport aan de volgende synode (1996) evalueren de DKE de zes vergaderingen die zij hebben gehad met een comité van de NGK (genaamd CCS). Zij concluderen met droefheid dat de tolerantie in de leer om af te wijken van de gereformeerde confessies en het gebrek aan duidelijkheid binnen de NGK aangaande wat het betekent om aan deze confessies gebonden te zijn, het onmogelijk maken om de besprekingen met de NGK voort te zetten.
     
  3. De Generale Synode van Berkel en Rodenrijs (1996) besloot met droefheid en met diepe teleurstelling te verklaren dat het verkennen door de deputaten geen enkel hoopvol perspectief opent om de besprekingen met de NGK voort te zetten. De Synode besloot ook een brief aan de NGK te schrijven om uit te leggen wat de obstakels waren voor verdergaande contacten. De DKE werden gemachtigd om de NGK een mondelinge uitleg te geven van het besluit en van de brief van de Synode. De Synode verklaarde ook dat de besprekingen verder konden gaan, indien de NGK de blokkades zouden opruimen (Acta art.82).
  4. De DKE rapporteren aan de volgende synode (1999) dat de NGK niet echt aan de slag gingen met de blokkades voor een voortgaand contact, zoals door de Synode van Berkel & Rodenrijs 1996 werden genoemd. Er bestaat te veel vrijheid om af te wijken van de gezonde schriftuurlijke leer, zoals die is samengevat in de gereformeerde belijdenis, en zij concluderen dat er geen nieuwe openingen zijn voor besprekingen met de NGK.
     
  5. De Generale Synode van Leusden 1999 oordeelde dat er geen basis is voor besprekingen met de NGK om tot eenheid te komen, aangezien de NGK de door de vorige synode (1996) genoemde barrières niet verwijderd heeft. Aan deputaten werd opgedragen om het NGK-comité uit te nodigen met het doel de besluiten van de Synode toe te lichten. (Acta art.84)
     
  6. Het DKE rapport aan de volgende synode (2002) heeft een andere toon. De deputaten rapporteren dat zij een aantal gesprekken met het comité van de NGK hebben gehad, waarin de sleutelwoorden “verbinding” en “ruimte” waren. De GKv benadrukken de noodzaak om aan de gereformeerde confessies gebonden te zijn om de gemeenten tegen valse leer te beschermen. De NGK benadrukken het belang van ruimte om de leer van het evangelie in vrijheid te formuleren. De DKE uiten hun dank voor de goede gesprekken en spreken over de vooruitgang en het beter begrijpen van elkaars posities. Hoewel zij erkennen dat de door de vorige synodes geformuleerde vragen niet adequaat zijn beantwoord, zien zij veelbelovende mogelijkheden om de gesprekken met de NGK voort te zetten.
     
  7. In overeenstemming met het rapport en de aanbevelingen van de deputaten geeft de Generale Synode van Zuidhorn-2002 uiting aan hun dank voor de vruchtbare besprekingen met de NGK. De Synode stelt vast dat deze gesprekken hebben geleid tot een beter wederzijds begrip over de rol en de plaats van het ondertekenen van de confessie om afwijkingen van de Schrift en van de gereformeerde leer te voorkomen en te weerleggen. De synode geeft wel aan dat niet alle vragen op bevredigende wijze zijn beantwoord en instrueert DKE daarom verder te gaan met de besprekingen over deze vragen. (Acta art. 126).
     
  8. De deputaten rapporteren aan de volgende Synode (2005) dat zij zich hebben gericht op de manier waarop de binding aan de belijdenis functioneert binnen de NGK vergeleken met de GKv, met een discussie over de leer van Gods uitverkiezing. Hoewel er een grote mate van overeenstemming over het onderwerp bestond, was het ook duidelijk dat beide kerken een verschillende benadering volgen, wanneer predikanten publiek afwijken van en zelfs kritiek oefenen op de gereformeerde leer, zoals die is samengevat in de confessies. De DKE rapporteren ook dat de NGK in 2004 het VOP-rapport hebben aangenomen. VOP staat voor “Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten”. Dit besluit opent alle ambten in de NGK voor vrouwen. De DKE geven de synode de aanbeveling om dankbaarheid voor de vooruitgang in de besprekingen over de confessie uit te spreken en om de Deputaten op te dragen verder te gaan met deze besprekingen en de NGK-besluiten betreffende de vrouw in het ambt daar in op te nemen.
     
  9. De besluiten van de Generale Synode van Amersfoort-Centrum (2005) over deze nieuwe ontwikkeling binnen de NGK zijn minder terloops dan de aanbevelingen van de DKE lijken te zijn. De Synode verklaart waardering te hebben voor de nuttige vooruitgang, geboekt in de besprekingen met het NGK-comité over de kerkelijke weg in het omgaan met afwijkingen van de gereformeerde belijdenis. Maar de Synode geeft ook uitdrukking aan haar teleurstelling over het besluit van de NGK om het ambt van ouderling en predikant open te stellen voor vrouwen en noemt het een ernstige barrière voor toekomstige contacten. Aan DKE wordt opgedragen de besprekingen over de plaats en de rol van Gods Woord en de belijdenis als basis voor kerkgemeenschap voort te zetten. Deze besprekingen moeten ook gaan over het besluit aangaande de vrouw in het ambt. (Acta art.135)
     
  10. De Deputaten presenteren een meerderheids- en een minderheidsrapport aan de volgende Synode (2008).
    De meerderheid presenteert zijn overwegingen in een document dat zij noemen: Interim Verklaring betreffende de besprekingen tussen DKE en CCS (het NGK comité) over de binding aan de confessie.
    De conclusie is dat veel wederzijdse vrees is weggenomen en dat er een groeiend wederzijds vertrouwen is, wanneer het gaat over een ruimhartige en loyale binding aan de confessies. Er bestaan nog steeds verschillen in de manier waarop dit in de praktijk wordt gebracht, maar het onderwerp van de binding aan de confessie is niet langer een blokkade voor besprekingen die zich richten op kerkelijke eenheid van de twee verbanden. Het meerderheidsrapport verklaart ook dat grondige discussies werden gevoerd over de hermeneutische principes achter het VOP-rapport. Deze besprekingen hebben tot meer helderheid geleid en hebben de beide comités dichter bij elkaar gebracht met een beter wederzijds begrip.

    De minderheid van de deputaten is van mening dat de Interim Verklaring in conflict is met vorige synodebesluiten en dat niet gezegd kan worden dat de zaak van de binding aan de confessie niet langer als een obstakel beschouwd kan worden voor voortgaand en intensiever contact, gericht op kerkelijke eenheid. De NGK is niet echt van positie veranderd. De minderheid wijst er ook op dat de synode van Amersfoort niet had gevraagd om “diepgaande besprekingen over de hermeneutiek”. Er is nog steeds geen antwoord (van de NGK) op welke manier het VOP-rapport in overeenstemming kan zijn met Schrift en belijdenis. De ‘ernstige barrière’ die de synode van 2005 noemde, is er nog steeds en er is niets mee gedaan, terwijl de NGK wel duidelijk heeft gemaakt dat zij niet op het VOP-besluit zullen terugkomen. Het minderheidsrapport concludeert dat de DKE niet aan hun opdracht hebben voldaan.
     
  11. De besluiten van de Generale Synode van Zwolle-Zuid (2008) zijn een compromis tussen de aanbevelingen van het meerderheids- en het minderheidsrapport van de DKE. Maar de toon is het meest in de geest van het minderheidsrapport. De synode besloot niet “het eens te zijn met” (zoals door de meerderheid was gevraagd), maar om “notie te nemen van” de Interim Verklaring over de binding aan de confessie. De synode sprak ook haar droefheid uit (stond niet in de aanbevelingen van de meerderheid) dat de discussie over het VOP-rapport de bezwaren, genoemd door de vorige synode, niet had weggenomen. De synode van 2008 gaf geen opdracht aan de deputaten om de besprekingen met de NGK te continueren om te komen tot kerkelijke eenheid of samensmelting, zoals aanbevolen door de DKE.
    De synode gaf de specifieke opdracht om de drie onderwerpen die blijven terugkomen, te bespreken met het NGK-comité: (1) de verschillen in binding aan de belijdenis; (2) de verschillen in het omgaan met voortgaande afwijkingen van de belijdenis; (3) de kwestie van de vrouw in het ambt binnen de NGK. (Acta art. 112).
     
  12. Het rapport van de DKE dat door de synode van Harderwijk-2011 werd behandeld, is min of meer verrassend en verwarrend. Het geeft aan dat de deputaten gesprekken met het NGK-comité hebben gevoerd over 3 onderwerpen: de leer over de Doop, de Heilige Geest en het Avondmaal. Zij hebben ook algemene gesprekken gevoerd over de hermeneutische principes die belangrijk zijn, wanneer we Bijbelse geboden in onze tijd willen toepassen. De DKE concludeerden dankbaar dat er veel harmonie bestaat tussen de GKv en de NGK over al deze onderwerpen (tenminste tussen de twee comités). Zij zien dit als een sterke basis om met veel vertrouwen de besprekingen over de confessie en over de vrouw in het ambt voort te zetten.

    Een paar waarnemingen bij dit DKE-rapport aan de Synode van Harderwijk. 
    1. i - De besprekingen van de deputaten richtten zich op onderwerpen waar de synode van Zwolle-Zuid niet om had gevraagd.
    2. ii - Het rapport spreekt niet over de onderwerpen die de synode aan DKE had opgedragen om aan de orde te stellen en helderheid over te krijgen
    3. iii - De conclusie dat er zo veel harmonie is in de manier waarop de GKv en de NGK zich binden aan de confessies, wordt niet door de feiten binnen de NGK ondersteund. Ambtsdragers die het ondertekeningsformulier niet ondertekenen en die de kinderdoop afwijzen, worden nog steeds geaccepteerd.
       
  13. De Generale Synode van Harderwijk 2011 besloot dit rapport van de DKE met bijlagen dankbaar in ontvangst te nemen. Volgens de synode geven deze documenten er blijk van dat de overeenstemming die is bereikt over de onderwerpen van de Doop, de Heilige Geest en het Heilig Avondmaal een bemoedigend uitgangspunt is voor voortgaande besprekingen over het handelen met bepaalde afwijkingen van de belijdenis en over de kwestie van de vrouw in het ambt.
    In overeenstemming daarmee heeft de synode de DKE geïnstrueerd om de besprekingen met de NGK voort te zetten met de specificatie dat de bespreking zich moet richten op twee onderwerpen: (1) de vrouw in het ambt en (2) de wijze waarop plaatselijke kerken omgaan met de binding aan de confessie. De synode was van mening dat de resultaten van de besprekingen tot nu toe genoeg vertrouwen geven om verder te gaan en zij sprak de verwachting uit dat de bespreking in de naaste toekomst gericht kan worden op kerkelijke eenheid.

    Een andere overweging is dat - hoewel het NGK-besluit om alle ambten voor de zusters in de gemeente open te stellen nog steeds een obstakel is - er goede voortgang is geboekt in het bespreken van de exegese en hermeneutiek achter dit besluit. Dit geeft - volgens de synode - voldoende vertrouwen om de besprekingen over deze barrière voort te zetten.

    Een ander onderwerp kwam op de synode van Harderwijk naar voren, eveneens in verband met de contacten tussen de GKv en de NGK. De synode had een brief van de Landelijke Vergadering van de NGK ontvangen met de uitnodiging om deel te nemen aan een gezamenlijke studiecommissie met de taak de vraag te beantwoorden: “wat is de weg die Gods Woord ons wijst te gaan, wanneer het gaat om de roeping tot het ambt van ouderling of diaken van leden van de gemeente die in een homoseksuele relatie leven?”

    De synode wees het verzoek tot deelname aan zo’n studiecommissie af. Maar het is goed om nauwkeurig te kijken naar de gronden voor dit besluit. Hier volgen de drie gronden:
    1. Het verzoek van de NGK om de GKv bij een studiecommissie voor hun Landelijk Vergadering te betrekken, is waardevol. Het laat de bereidheid zien van de NGK om verbinding met de GKv te zoeken.
    2. Na intensieve bezinning heeft de synode van Amersfoort-Centrum 2005 het voorstel verworpen om een studiecommissie ‘homoseksualiteit’ in te stellen. Geen van de kerken heeft verzocht dit besluit te heroverwegen. Daarom is momenteel een gezamenlijke studiecommissie niet aan de orde.
    3. De synode van Amersfoort-Centrum 2005 heeft er bij de kerken ook op aangedrongen om de bestaande mogelijkheden tot eigen studie en bezinning over deze zaak te benutten, evenals om advies te vragen en te krijgen, bijvoorbeeld in het kader van art. 41 KO (vragenuurtje op de classis) en art. 44 KO (kerkvisitatie). In het verlengde hiervan is het zeer goed mogelijk dat individuele leden van de GKv deelnemen met een persoonlijke studie- of adviesbijdrage, indien verzocht door de Landelijke Vergadering van de NGK.

4       Evaluatie 

  • Wanneer trouwe kerken van onze Here Jezus Christus elkaar vinden, elkaar herkennen en tot eenheid, gebaseerd op onderworpenheid aan Gods Woord en met een solide binding aan de gereformeerde confessies, kunnen komen, kunnen wij ons alleen maar verheugen en God prijzen. De vraag is: is dit wat er gebeurt in de contacten tussen de GKv en de NGK?
  • Het doel van deze evaluatie is niet het kijken naar de situatie in de NGK op zich. De NGK staan niet in een zusterkerkrelatie met de CanRC en zodoende richten wij onze blik niet op de ontwikkelingen in dit kerkverband alsof deze ons rechtstreeks zouden beïnvloeden. Ons punt is de vraag hoe onze zusterkerken worden besmet of beïnvloed door hun contacten met de NGK, vooral wanneer zij nader tot elkaar lijken te komen.

Dit vormde ook het kader, waarin de rapporten van de CRCA aan de Synode van Smithers 2007 en de Synode van Burlington 2010 de besprekingen tussen de GKv en de NGK kort naar voren brachten en waarom de Synode van Burlington 2010 dit subcomité heeft opgedragen om speciale aandacht aan deze besprekingen te schenken.

 

  • Het is opmerkelijk om te zien hoe de toon van de DKE rapporten over de contacten met de NGK sinds 2002 positiever wordt. Het is een verbazingwekkende verandering van richting, na de ernstige teleurstelling toen de synodes van 1996 en 1999 concludeerden dat er geen basis was voor besprekingen om tot eenheid met de NGK te komen. Dit geldt ook voor de synodebesluiten, hoewel we kunnen waarnemen dat de synodes van 2005 en 2008 duidelijk minder enthousiast zijn en meer reserves hebben om voort te gaan met de besprekingen met de NGK dan de deputaten.

  • De comité-rapporten laten, evenals de besluiten van de synodes, zien - of geven op zijn minst de indruk - dat deze twee verbanden, GKv en NGK, naar elkaar toegroeien. Zij ervaren harmonie en een beter begrip en overeenstemming op veel gebieden. En de overblijvende vragen en obstakels lijken steeds minder relevant te worden. Dit doet de vraag rijzen: zijn de NGK veranderd? Zijn de teleurstellingen en de kritische constateringen van de vorige synodes niet langer juist en niet langer relevant? Hebben de NGK meer verantwoordelijkheid  genomen, wanneer het gaat om het vasthouden aan de gereformeerde leer en de wijze waarop zij omgaan met afwijkingen van deze leer? Is de rol en de plaats van het ondertekeningsformulier in de NGK momenteel meer in overeenstemming met de rol en de plaats van dit formulier in de GKv?

Het lijkt er werkelijk niet op, ondanks de positieve rapporten. Als er al een indicatie is van een verandering binnen de NGK, dan is dat in een meer moderne, liberale richting. Bewijs hiervoor is het aannemen van het VOP-rapport, dat alle ambten voor de vrouw heeft opengesteld.  En het is nog steeds acceptabel binnen de NGK dat niet alle ambtsdragers het ondertekeningsformulier ondertekenen en dat sommige ambtsdragers de kinderdoop afwijzen. Op papier mogen zij dit betreuren, maar in de praktijk is het beleid van niets doen om de gereformeerde leer en confessie te beschermen, consistent en onveranderd.

  • Wat kunnen we in het licht van de vorige alinea concluderen? Het feit dat de GKv en de NGK meer naar elkaar toegroeien, dat er een groeiende wederzijdse overeenstemming, harmonie en begrip is, komt omdat onze zusterkerken aan het veranderen zijn. Zij bewegen naar de NGK toe, omdat zij meer open zijn gaan staan voor de nieuwe hermeneutiek en toleranter zijn geworden waar het om leervrijheid gaat. De bezorgdheid is dan dat door deze intensiverende contacten dit proces binnen de GKv versterkt wordt. De GKv worden steeds meer beïnvloed door de situatie en de ontwikkelingen binnen de NGK. In theorie kan dit ook andersom uitwerken, vanzelfsprekend, maar er is niet veel bewijs voor dat dit gebeurt.

  • Om het vorige punt te illustreren willen wij graag wijzen op het VOP-rapport en de NGK-besluiten betreffende de vrouw in het ambt, evenals op de NGK-bezinning op binnen een homoseksuele relatie levende kerkleden als mogelijke ambtsdragers.

Binnen de GKv gaat de discussie over de rol van vrouwen in de kerk (zie het rapport over Man/Vrouw in de Kerk) verder. Maar de focus richt zich steeds meer op de vraag of vrouwen als ambtsdragers kunnen dienen.  De synode van Harderwijk heeft besloten niet deel te nemen aan een gezamenlijke studiecommissie over homoseksualiteit, maar de gronden zijn in principe slechts formeel (“we kunnen niet, omdat onze kerken er niet om hebben gevraagd”).

Dit maakt duidelijk dat we kunnen verwachten dat de komende discussies en mogelijke besluiten zwaar zullen worden beïnvloed door wat binnen de NGK plaats vindt. We kunnen in de praktijk verwachten dat soortgelijke ontwikkelingen in de GKv in versneld tempo plaats zullen vinden door wat al binnen de NGK aan de gang is. 

  • Er is nog een ander aspect. De DKE noemen een paar keer met dankbaarheid de toenemende plaatselijke contacten tussen de GKv en de NGK gemeenten. De synodebesluiten refereren ook aan deze plaatselijke ontwikkelingen. Het geeft de indruk dat de opgetogenheid over wat plaatselijk gebeurt de reserves en voorzichtigheid door de synodes genoemd, overstemt. Er lijkt een grote verscheidenheid in plaatselijke oecumenische contacten te zijn. En het is duidelijk dat deze contacten zich uitbreiden, ongeacht de aarzelingen op het niveau van het kerkverband. Voor een groeiend aantal mensen zijn de vragen die de synodes behandeld willen zien, eenvoudig niet relevant voor vandaag de dag.
  • De ontwikkelingen vanaf de synode van Ommen 1993 tot de synode van Harderwijk 2011, zoals samengevat in dit rapport, geven op zijn minst de indruk dat de toenemende contacten tussen de GKv en de NGK een eigen leven zijn gaan leiden. Het proces dat wordt weergegeven in de DKE rapporten, in de synodebesluiten en in de plaatselijke ontwikkelingen gaat door en het lijkt alsof synodes nauwelijks in staat zijn richting te geven aan deze ontwikkelingen of deze te corrigeren, zelfs als zij dat al graag zouden willen.
  • Gebaseerd op de waarneming dat dit proces van meer naar elkaar toegroeien niet het gevolg is van veranderingen in de NGK, maar van verschuivende standpunten en inzichten (op het vlak van de hermeneutiek, de leer en de kerkregering) binnen de GKv, is het te verwachten dat deze ontwikkelingen op veel manieren de Gereformeerde en confessionele identiteit van onze zusterkerken zal aantasten.

 

Noten



[1] Zie www.Jochemdouma.nl onder “Achtergrond-Reactie van Koert van Bekkum, 22 juni 2010”.

[2] Myriam Klinker-de Klerck, Als vrouwen het Woord doen, over Schriftgezag, hermeneutiek en het waarom van de apostolische instructie aan vrouwen, TU-Bezinningsreeks (Barneveld: Vuurbaak, 2011.

[3] Klinker-de Klerck, Als Vrouwen Het Woord Doen, 17-19. (Zie Herman Bavinck, Reformed Dogmatics, 4 vols., ed. John Bolt, trans. John Vriend (Grand Rapids, MI: Baker Academic, 2003-8), 1:307-312, 340-342 (par. 86, 94).

[4] Bavinck, Reformed Dogmatics 1:341-342 (par. 94-95); Herman Bavinck, Our Reasonable Faith, trans. Henry Zijlstra (Grand Rapids: Baker, 1977; 1st publ. 1956), 61-66; Klinker-de Klerck, Als Vrouwen Het Woord Doen, 21, 131-136. Zie ook over de beperkte natuur van de algemene openbaring als God onthullend, Nicolaas H. Gootjes, Teaching and Preaching the Word: Studies in Dogmatics and Homiletics, uitgegeven en samengesteld Cornelis Van Dam (Winnipeg, MB: Premier, 2010), 15-19.

[5] Klinker-De Klerck gebruikt Bavinck’s par. 154 zoals gevonden kan worden in de Engelse vertaling, Bavinck, Reformed Dogmatics, 1:593-595.

[6] Bavinck, Reformed Dogmatics, 1:597 (par. 154).

[7] Zie, bijv., R.E. Clampa en B.S. Rosner, The First Letter to the Corinthians, The Pillar New Testament Commentaar (Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2010), 727-728.

[8] Zij schrijft: “Kennelijk bieden beide gebeurtenissen voor de apostel voldoende historische grond om de man gezag toe te kennen over de vrouw en niet omgekeerd.”(99). 

 

 

Wordt vervolgd

 

Vertaling: R. Sollie-Sleijster